Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Middelburg), 28 juni 2024
ECLI:NL:RBZWB:2024:4552
Feiten
Op 25 januari 2023 is werknemer als logistiek medewerker in dienst getreden bij werkgeefster. Hij had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 september 2024. Op 22 mei 2023 heeft werknemer een schriftelijke waarschuwing gekregen wegens ongeoorloofd verzuim. Op 31 augustus 2023 heeft werknemer opnieuw een schriftelijke waarschuwing gekregen wegens een op 29 augustus 2023 plaatsgevonden incident, waarbij een collega aangifte tegen werknemer heeft gedaan wegens vernieling van een auto. Op 16 oktober 2023 heeft werknemer wederom een schriftelijke waarschuwing gekregen; ditmaal vanwege het onder werktijd gebruikmaken van zijn telefoon. Op 4 januari 2024 heeft werknemer zich ziekgemeld; als reactie daarop ontving hij een vierde officiële waarschuwing. Een dag daarvoor had een gesprek plaatsgevonden naar aanleiding van een vakantieaanvraag van werknemer, waarbij werknemer volgens werkgeefster zeer agressief gedrag vertoonde. Op 8 januari 2024 heeft werknemer telefonisch met werkgeefster gesproken over zijn afwezigheid; naar aanleiding van dit telefoongesprek heeft werkgeefster aangifte gedaan bij de politie. Opnieuw zou werknemer zich tijdens dit telefoongesprek volgens werkgeefster bedreigend en intimiderend hebben uitgelaten. Nadat werknemer op 23 januari 2024 nogmaals gebeld heeft met werkgeefster, waarbij werkgeefster stelt dat werknemer zich opnieuw bedreigend heeft uitgelaten en daarna op 23 en 25 januari naar werkgeefster is toegekomen, heeft werkgeefster werknemer op 26 januari 2024 op staande voet ontslagen wegens het blijven vertonen van agressief gedrag na verschillende waarschuwingen. Werknemer betwist de bovengenoemde gedragingen. In onderhavige procedure stelt werknemer zich op het standpunt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. Hij verzoekt de kantonrechter dan ook werkgeefster te veroordelen tot het betalen van de wettelijke transitievergoeding, een billijke vergoeding en een gefixeerde schadevergoeding. Ook werkgeefster verzoekt in een zelfstandig tegenverzoek om een gefixeerde schadevergoeding.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig. Allereerst heeft werkgeefster onvoldoende gemotiveerd gesteld dat werknemer zich op 23 januari 2024 agressief en bedreigend heeft gedragen. Werkgeefster heeft namelijk niet geconcretiseerd van welke uitingen werknemer een verwijt wordt gemaakt. De algemeen geformuleerde stelling dat werknemer jegens collega’s verschillende (ernstige) bedreigingen heeft geuit is onvoldoende. Dat hij bedreigende uitlatingen heeft gedaan is ook niet met een of meer verklaringen van collega’s onderbouwd, hetgeen wel van werkgeefster had mogen worden verwacht. Voorts blijkt dit niet uit de overgelegde camerabeelden. Het enige wat vast is komen te staan is dat werknemer op 23 januari 2024 naar werkgeefster is toegekomen, maar dat is gezien de overige omstandigheden verklaarbaar. Verder heeft werkgeefster niet onderbouwd dat werknemer na 23 januari 2024 nog naar werkgeefster is geweest. Werkgeefster had derhalve op 26 januari 2024 geen dringende reden om tot ontslag op staande voet over te gaan. Voor de door werkgeefster verzochte gefixeerde schadevergoeding bestaat geen grond. Werknemer heeft recht op de wettelijke transitievergoeding en gefixeerde schadevergoeding. Ook heeft werknemer recht op een billijke vergoeding. De kantonrechter stelt de hoogte van de billijke vergoeding vast op drie maandsalarissen inclusief vakantietoeslag en heeft hierbij rekening gehouden met het gegeven dat de arbeidsovereenkomst waarschijnlijk per 1 september 2024 niet zou zijn verlengd en werknemer inmiddels weer is voorzien van een inkomen gelijk aan dat bij werkgeefster.