Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer/Ministerie VWS
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 31 juli 2024
ECLI:NL:RBDHA:2024:12179
Werknemer verzoekt toekenning billijke vergoeding ter hoogte van € 30.867 bruto wegens ernstig verwijtbaar handelen door werkgever.

Feiten

Werknemer is op 1 januari 2023 als projectleider van het New Professional Program (hierna: NNP) in dienst getreden bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) (hierna: het ministerie) op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor 36 uur per week. Het loon bedroeg € 4.707,58 bruto per maand. Op de arbeidsovereenkomst is de Cao Rijk van toepassing. Op 11 april 2023 heeft de leidinggevende telefonisch aan werknemer medegedeeld dat een andere projectleider het NPP de komende zes weken gaat leiden en heeft werknemer daarom verzocht zich te richten op overige projectwerkzaamheden in afstemming met de nieuw aangestelde projectleider. Op 22 april 2023 heeft werknemer zijn ervaringen sinds zijn indiensttreding opgeschreven in een reflectiedocument. Naar aanleiding van het reflectiedocument heeft de directeur Organisatie, Bedrijfsvoering en Personeel voorgesteld om met z’n drieën een gesprek te voeren met zijn leidinggevende. Werknemer heeft geweigerd dit gesprek te voeren en heeft zich vervolgens ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft een adempauze van twee weken voorgeschreven en aangeraden zo snel mogelijk gesprekken te laten plaatsvinden om zaken op te lossen. Op een voorstel van werknemer tot mediation gaat het ministerie niet in. Het ministerie bericht dat terugkeer in de functie van projectleider onwenselijk is. Bij brief van 5 juni 2023 bericht het ministerie dat de arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd en dat werknemer tot en met 31 december 2023 wordt vrijgesteld van zijn werkzaamheden. Werknemer wendt zich tot de Geschillencommissie Cao Rijk. De commissie stelt dat het ministerie in strijd heeft gehandeld met het goed werkgeverschap en geeft aan dat zodra werknemer daartoe medisch in staat is hij zijn werkzaamheden moet hervatten. Werknemer is tot 15 februari 2024 ziek gebleven en per die datum in dienst getreden bij het Ministerie van Binnenlandse zaken. Werknemer verzoekt toekenning van een billijke vergoeding omdat hij na melding van de door hem waargenomen misstanden zonder toereikende grondslag uit zijn functie is ontheven. Het ministerie stelt dat toekenning van een billijke vergoeding volgens het ministerie op grond van de wettelijk regeling niet mogelijk is aangezien sprake is van de voortzetting van het dienstverband en toekenning van een billijke vergoeding daardoor uitgesloten is.

Oordeel

Voor de kantonrechter bestaat de mogelijkheid om op grond van artikel 7:673 lid 9 BW een billijke vergoeding toe te kennen na beëindiging van een arbeidsovereenkomst van rechtswege. De kantonrechter is met werknemer van oordeel dat met het van rechtswege beëindigen van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, het dienstverband bij het ministerie is beëindigd. Dat werknemer bij het ministerie van BZK in dienst is getreden maakt dat niet anders. Dat de overeenkomst is geëindigd volgt ook uit de afwikkeling van het dienstverband tussen partijen. Het ministerie heeft aan werknemer een transitievergoeding betaald, hetgeen het ministerie op grond van artikel 7:673 BW verschuldigd is indien de arbeidsovereenkomst door of vanwege de werkgever is opgezegd, is ontbonden of niet zal worden voortgezet. De kantonrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat toekenning van een billijke vergoeding in beginsel mogelijk is. Werknemer maakt aanspraak op een billijke vergoeding van € 30.867 bruto. De kantonrechter stelt voorop dat de schorsing van een werknemer een ingrijpende maatregel is. In dit geval is de kantonrechter van oordeel dat de schorsing ernstig verwijtbaar handelen van het ministerie oplevert. Het ministerie heeft bij brief van 5 juni 2023 werknemer vrijgesteld van werkzaamheden omdat een onwerkbare situatie zou zijn ontstaan. De door het ministerie onwerkbare situatie is naar het oordeel van de kantonrechter niet onderbouwd. Ter zitting heeft werknemer verklaard per 15 februari 2024 een nieuwe baan te hebben gevonden. Van langdurige inkomstenverlies is dus geen sprake. De kantonrechter acht werknemer met het toekennen van een billijke vergoeding ter hoogte van € 15.000 gecompenseerd voor de wijze van handelen van het ministerie.