Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/ABN Amro
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 4 juni 2024
ECLI:NL:GHAMS:2024:1518
Aftoppingsregeling ABN Amro niet in strijd met gelijke behandeling leeftijd. Hof mag terugkomen op eerder genomen eindbeslissing wegens uitspraak Hoge Raad.

Feiten

Bij de tussenbeschikking heeft het Hof Amsterdam, voor zover van belang, geoordeeld dat de in het Sociaal Plan opgenomen aftoppingsregeling op grond van artikel 13 WGBL nietig is omdat deze een verboden onderscheid naar leeftijd maakt. ABN AMRO heeft het hof er bij brief van 25 maart 2021 op gewezen dat de Hoge Raad de beschikking van dit hof van 25 september 2018 - gegeven in een vergelijkbare kwestie - bij beschikking van 24 januari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:114, AR 2020-0086) heeft vernietigd en ter verdere behandeling heeft doorverwezen naar het Hof Den Haag. Het Hof Den Haag heeft vervolgens bij beschikking van 23 februari 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:303, AR 2021-0223)) geoordeeld dat het leeftijdsonderscheid in de aftoppingsregeling objectief gerechtvaardigd is. Naar aanleiding van deze beschikking zijn partijen in overleg getreden en is de procedure aangehouden. Het treffen van een minnelijke regeling is niet gelukt.

Oordeel

Het hof oordeelt als volgt.

Wegens gewijzigd toetsingskader door Hoge Raad, mag hof op eerdere eindbeslissing terugkeren

Naar het oordeel van het hof vormen de beschikkingen van de Hoge Raad van 24 januari 2020 en het Hof Den Haag van 23 februari 2021 een nader/ander oordeel over de vraag of de aftoppingsregeling een verboden onderscheid naar leeftijd maakt, omdat de Hoge Raad daarin het juridisch kader heeft geformuleerd voor de beantwoording van de vraag of aftopping van de stimuleringspremie een passend en noodzakelijk middel is ter bereiking van de nagestreefde doelstelling. De Hoge Raad heeft daarbij onder meer geoordeeld dat de door de sociale partners gemaakte keuzes met terughoudendheid moeten worden getoetst. Het vernieuwende karakter van deze beschikkingen geeft het hof aanleiding om de in deze procedure aan de orde gestelde vraag of het leeftijdsonderscheid in de aftoppingsregeling objectief gerechtvaardigd is opnieuw (met inachtneming van de maatstaf zoals die is geformuleerd in de beschikkingen van de Hoge Raad en het Hof Den Haag) te beoordelen en, indien die beoordeling zou leiden tot een andere beslissing, terug te komen van de eerdere beslissing van het hof in de tussenbeschikking van 6 november 2018. Het vasthouden aan de eerder genomen beslissing zou immers tot gevolg hebben dat partijen, althans een van hen, gehouden zouden zijn een rechtsmiddel aan te wenden tegen die beslissing om te bewerkstellingen dat het daaraan ten grondslag liggende geschilpunt wordt beoordeeld naar het geldende recht. Temeer daar het onderhavige geschil aanhangig is in laatste feitelijke instantie, en nog slechts een beperkte toetsing in cassatie mogelijk is, zou het onaanvaardbaar zijn indien het hof zich gebonden acht aan een, gelet op latere rechtspraak, onjuiste eindbeslissing (zie HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800).

Aftoppingsregeling ABN Amro niet in strijd met gelijkebehandeling op grond van leeftijd

Het hof stelt voorop dat de in het Sociaal Plan door sociale partners gemaakte keuzes door de rechter terughoudend moeten worden getoetst (zie onder meer de beschikking van de Hoge Raad van 24 januari 2020). De nationale rechter dient bij de beoordeling of een maatregel passend en noodzakelijk is, in redelijkheid de gestelde, ter zake dienende omstandigheden af te wegen. Wat de passendheid betreft, dient de rechter te onderzoeken of de bestreden maatregel niet kennelijk ongeschikt is om het daarmee nagestreefde legitieme doel te bereiken. Wat de noodzakelijkheid betreft, dient de rechter te onderzoeken of de bestreden maatregel op excessieve wijze afbreuk doet aan de belangen van de daardoor benadeelden, waarbij de maatregel in zijn eigen regelingscontext dient te worden geplaatst en rekening moet worden gehouden met zowel het nadeel dat daaraan kleeft voor de betrokken personen als met het voordeel daarvan voor de samenleving in het algemeen en voor de individuen waaruit zij bestaat.

Naar het oordeel van het hof kan niet gezegd worden dat de aftoppingsregeling een kennelijk ongeschikt middel is om de drie legitieme doelen (bescherming van economisch nadeel, eerlijke en rechtvaardige verdeling beschikbare middelen en redelijke beperking van de financiële gevolgen van de reorganisatie) te bereiken. ABN AMRO heeft in dit verband toegelicht dat zij meerdere kostbare pensioenmaatregelen heeft genomen (een storting van € 501.000.000 in 2000, latere bijstortingen, een verlaging van de franchise en een verhoging van de jaarlijkse pensioenopbouw in 2006 waarvoor ABN AMRO de premie volledig heeft betaald) waardoor de werknemer (bij een volledige pensioenopbouw) al op de individuele pensioenleeftijd een volwaardig pensioen heeft opgebouwd.

Naar het oordeel van het hof kan ook niet gezegd worden dat de aftoppingsregeling op excessieve wijze afbreuk doet aan de belangen van de boventallige, oudere werknemers. Ten eerste is daarvoor van belang de context van de regeling over de vertrekpremie, de aftopping en de andere in het Sociaal Plan getroffen maatregelen voor boventallige werknemers. Het Sociaal Plan bepaalt dat een werknemer die in de Mobiliteitsorganisatie is geplaatst gedurende twaalf maanden gebruik kan maken van het bemiddelingstraject. Het loon wordt doorbetaald en ook de pensioenopbouw en andere arbeidsvoorwaarden worden voortgezet. Indien gedurende deze mobiliteitsperiode geen passende functie wordt gevonden, beëindigt ABN AMRO de arbeidsovereenkomst met de werknemer waarbij een vergoeding wordt aangeboden van 75% van de stimuleringspremie. Deze vergoeding is gemaximeerd volgens de aftoppingsregeling. Als alternatief voor plaatsing in de Mobiliteitsorganisatie kan de werknemer ook kiezen voor een vrijwillig vertrek per de boventalligheidsdatum. In dat geval heeft de werknemer aanspraak op 100% van de stimuleringspremie. Gezien dit gehele pakket aan maatregelen kan niet gezegd worden dat de aftoppingsregeling op excessieve wijze afbreuk doet aan de belangen van de boventallige, oudere werknemer die de fictieve pensioendatum (bijna) heeft bereikt. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat volledige inkomenscompensatie niet het uitgangspunt is of hoeft te zijn bij het opstellen van een Sociaal Plan. Onder deze omstandigheden kan de aftoppingsregeling van het Sociaal Plan naar het oordeel van het hof als een noodzakelijk middel worden aangemerkt.