Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Breda), 24 juli 2024
ECLI:NL:RBZWB:2024:5198
Feiten
Werkneemster is op 1 augustus 2022 in dienst getreden bij werkgeefster. In mei 2023 heeft werkneemster met haar leidinggevende en manager een gesprek gehad. Haar is toen medegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst niet verlengd zou worden. De dag daarna heeft werkneemster een e-mail naar de gesprekspartners gestuurd waarin is vermeld: ‘Hierbij zoals vandaag besproken met jullie wil ik mijn contract opzegging met ingang van 1 juni 2023 met wederzijdse goedkeuring en respect’. Werkgeefster vordert in de onderhavige zaak veroordeling van werkneemster tot betaling van € 1.798,61. Werkgeefster voert aan dat de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2023 is opgezegd waardoor het over juni 2023 betaalde loon onverschuldigd is betaald. Werkneemster is het er niet mee eens. Zij voert aan dat zij tijdens het gesprek in mei 2023 te horen heeft gekregen dat haar jaarcontract niet verlengd zou worden en dat haar vriendelijk werd verzocht eerder te stoppen dan 31 juli 2023. Na haar opzegging op 17 mei 2023 heeft werkgeefster volgens werkneemster nog aangegeven werkneemster tegemoet te willen komen door het loon van de maanden juni en juli 2023 door te betalen. Het loon voor de maand juli 2023 heeft werkneemster niet meer ontvangen. Zij is daar niet meer achteraan gegaan omdat zij inmiddels een nieuwe werkgever had.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werkneemster betwist gemotiveerd dat het bedrag dat werkgeefster van haar vordert onverschuldigd is betaald. Zij voert aan dat werkgeefster heeft aangegeven de maanden juni en juli 2023 wel te willen doorbetalen, maar dat zij die afspraak nooit op papier hebben gezet. Omdat werkgeefster het bestaan van een dergelijke afspraak voldoende heeft betwist, wordt het werkneemster opgedragen om bewijs van de door haar gestelde afspraak te leveren. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.