Rechtspraak
Feiten
Werknemer is op 1 juli 2009 in de functie van technisch medewerker voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij werkgeefster tegen een salaris van laatstelijk € 9.225,90 bruto per maand exclusief emolumenten. De Cao voor de pluimvee verwerkende industrie is van toepassing. Werkgeefster houdt zich bezig met het slachten van pluimvee en de groothandel in en de export van pluimvee en pluimveeproducten. In 2010 hebben partijen een tweede overeenkomst gesloten, een samenwerkingsovereenkomst, met het oog op de ontwikkeling van een nieuwe machine voor het bedwelmen van het door werkgeefster halal te slachten pluimvee, de zogenoemde kopverdover. In verband daarmee is werknemer gestart met een eenmanszaak, die actief is op het gebied van onder meer het ontwikkelen van machines voor de pluimveeverwerkende industrie. Na ontwikkeling van de kopverdover is werknemer naast het verrichten van andere werkzaamheden belast met het vermarkten van de kopverdover. Werkgeefster heeft werknemer op 4 januari 2024 op staande voet ontslagen omdat hij vanuit zijn inmiddels in een besloten vennootschap omgezette onderneming, achter de rug van werkgeefster aan een derde een kopverdover en andere machines heeft verkocht. Werknemer betwist het ontslag op staande voet. Door de kopverdover te verkopen heeft hij uitvoering gegeven aan de afspraken die partijen daarover maakten. Tevens is aan de orde dat werkgeefster vanaf 23 april 2023 geen salaris meer heeft betaald omdat er ten laste van werknemer beslagleggingen werden aangekondigd. Werknemer verzoekt onder meer vernietiging van het ontslag op staande voet, wedertewerkstelling, loonbetaling en betaling van diverse vergoedingen. Daarbij voert werknemer feitelijk aan dat zijn arbeidsovereenkomst in 2010 van kleur is verschoten naar een overeenkomst van opdracht. Werkgeefster verzoekt afwijzing en werknemer te veroordelen tot inlevering van de hem ter beschikking gestelde auto van de zaak.
Oordeel
De kantonrechter is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat juist is – de door werkgeefster betwiste stelling van werknemer – dat partijen voor de ontwikkeling van de kopverdover een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten, niet voldoende zijn gesteld of dat anderszins gebleken. Uit het feit dat werknemer onder de naam van zijn eigen onderneming aan de ontwikkeling van de kopverdover is gaan werken, kan niet op ondubbelzinnige wijze worden afgeleid dat partijen hebben beoogd om de door hen gesloten arbeidsovereenkomst te wijzigen in een overeenkomst van opdracht en/of dat zij naast hun arbeidsovereenkomst een overeenkomst van opdracht hebben gesloten. Medio december 2023 heeft de gemachtigde van werkgeefster in duidelijk bewoordingen aan werknemer te kennen gegeven dat zij voornemens was om hem, op de gronden die nadien in de ontslagbrief zijn vermeld, op staande voet te ontslaan indien hij voor de in het e-mailbericht d.d. 14 december 2023 en de nadien in de ontslagbrief vermelde feiten, in het kader van hoor en wederhoor, niet uiterlijk op 18 december 2023 een bevredigende verklaring zou geven. Vast staat dat werknemer voor het geven van die verklaring vervolgens bij herhaling uitstel heeft gevraagd en heeft gekregen, laatstelijk tot en met 2 januari 2024. Werknemer heeft geen enkele informatie gegeven over de winst die hij met de verkoop van de machines heeft gerealiseerd en ook heeft hij niets doorbetaald aan werkgeefster. Daarmee heeft hij achter de rug van werkgeefster om gehandeld. Dit is niet anders uit te leggen dan dat hij de haar toekomende informatie en verkoopopbrengsten desbewust heeft onthouden. Werknemer heeft daarmee ernstig verwijtbaar gehandeld en is het vertrouwen van werkgeefster onwaardig geworden. De verzoeken van werknemer worden afgewezen. Der auto van de zaak moet op straffe van een dwangsom worden ingeleverd.