Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 18 september 2024
ECLI:NL:RBMNE:2024:5482
Feiten
Werkneemster is sinds 21 januari 2022 in dienst van (de rechtsvoorganger van) werkgeefster. Vanaf januari 2024 is zij werkzaam als senior medewerker servicedesk voor een businessunit die zich bezighoudt met technische dienstverlening in de bouw, renovatie, verduurzaming en technisch onderhoud van gebouwen. Werkneemster is sinds 20 februari 2024 arbeidsongeschikt. Op 1 maart 2024 heeft een voormalig werknemer bij werkgeefster gemeld dat hij en enkele andere werknemers gedeeltelijk onder werktijd bouwwerkzaamheden in het huis van werkneemster hebben verricht. Werkneemster zou hiervan af hebben geweten. Ze betaalde ook een ‘mats’ prijs. Werkgeefster heeft werkneemster en alle betrokken collega’s op 4 maart 2024 geschorst. Werkgeefster heeft daarna gesprekken met deze werknemers gevoerd en een onderzoek laten doen. Werkgeefster vindt dat uit het onderzoek blijkt dat werkneemster ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De arbeidsverhouding is daardoor ook verstoord geraakt. Werkneemster ontkent dit. Werkgeefster wil dat de arbeidsovereenkomst zo snel mogelijk wordt ontbonden zonder vergoeding. Werkneemster wil gewoon bij in dienst blijven.
Oordeel
De vraag is of sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van werkneemster. Werkgeefster verwijt werkneemster (a) dat zij wist dat er onder werktijd door werknemers van de businessunit in haar woning werkzaamheden werden verricht, (b) dat zij actief heeft meegedacht en meegewerkt aan constructies om deze werkzaamheden onder werktijd mogelijk te maken, (c) dat zij wist dat de uren van de in haar woning ingezette werknemers zijn geboekt op orders van andere klanten en (d) dat zij een deel van de voornoemde uren, terwijl zij wist dat deze niet klopten, in het systeem van werkgeefster heeft goedgekeurd. Werkgeefster heeft haar stellingen voldoende onderbouwd. Werkneemster betwist daartegenover de door werkgeefster gestelde gang van zaken met klem. Omdat werkgeefster zich op de rechtsgevolgen beroept van het verwijtbare handelen ligt het op haar weg de stellingen te bewijzen. Zij zal daartoe, overeenkomstig haar bewijsaanbod, in de gelegenheid worden gesteld. Werkneemster verzoekt betaling van achterstallig loon en vakantietoeslag. Met betrekking tot deze posten heeft werkgeefster gesteld dat zij deze verrekend heeft met de veroorzaakte schade, waaronder de onderzoekskosten. Op grond van artikel 7:632 BW is de werkgever tijdens de looptijd van de arbeidsovereenkomst slechts in beperkte mate bevoegd om zijn opeisbare vordering op de werknemer met diens loonvordering te verrekenen. De beslissing op dit punt wordt aangehouden.