Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 15 april 2022
ECLI:NL:RBOBR:2022:6273
Feiten
Werkneemster heeft Zorgzijn op 3 maart 2022 in kort geding gedagvaard en onder andere betaling van (achterstallig) loon gevorderd. Zorgzijn heeft bij haar conclusie van antwoord tevens een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst gevoegd op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a en 7:669 lid 3 sub g dan wel h BW. Aan dit verzoek legt Zorgzijn – kort gezegd – ten grondslag dat indien er een arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaat, er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding die zodanig is dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet langer kan voortduren. Werkneemster heeft in haar verweerschrift beaamd dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en heeft verzocht om toekenning van een transitievergoeding van € 21,90.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Tussen partijen is het noodzakelijke vertrouwen voor een verdere vruchtbare samenwerking niet meer aanwezig. De verstoorde arbeidsverhouding is zodanig dat van Zorgzijn in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te laten duren. Partijen treft over en weer geen verwijt ten aanzien van de ontstane situatie en de reden die uiteindelijk aanleiding gaf tot indiening van dit voorwaardelijke ontbindingsverzoek. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal daarom worden ingewilligd, met de bepaling dat de arbeidsovereenkomst zal eindigen per 1 juni 2022, voor zover in rechte komt vast te staan dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestaat. Omdat werkneemster slechts verweer heeft gevoerd en geen zelfstandig tegenverzoek heeft ingediend en in deze procedure de hoogte van een transitievergoeding niet kan worden vastgesteld, zal de kantonrechter aan werkneemster geen transitievergoeding toekennen.