Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 17 september 2024
ECLI:NL:GHSHE:2024:2911
Feiten
Werknemer is op 23 januari 2017 bij werkgeefster in dienst getreden als (vrachtwagen)chauffeur. Op 20 juni 2020 is werknemer tijdens het lossen van een lading aardappelen van de oplegger gevallen, waarna hij zich heeft ziekgemeld. Tussen partijen is ten eerste in geschil of de cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: de cao) van toepassing is. Werknemer stelt dat dit het geval is, nu werkgeefster onder de werkingssfeer van de cao valt, en meent dat werkgeefster gehouden is zijn loon tijdens ziekte door te betalen conform de cao. Op grond van artikel 16 lid 2 en 3 van de cao heeft werknemer in ieder geval de eerste periode van 52 weken arbeidsongeschiktheid recht op 100% loondoorbetaling. Artikel 16 lid 4 van de cao luidt vervolgens: “De duur van de aanvulling wordt (…) verlengd met een tweede periode van 52 weken, indien de werknemer (…) een aanvullende zorgverzekering heeft afgesloten waarin in ieder geval is opgenomen een vergoeding voor fysiotherapie, psychologische hulp en de diëtist. De aanvulling wordt ook verlengd tot 104 weken indien de werknemer blijvend volledig arbeidsongeschikt is.” Werkgeefster betwist primair dat de cao op de arbeidsovereenkomst van toepassing is en voert subsidiair aan dat de cao alleen van toepassing is in de periode waarin deze algemeen verbindend is verklaard (tussen 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 en tussen 29 september 2021 en 31 december 2022). De kantonrechter heeft geoordeeld dat werknemer per 1 oktober 2020 op grond van de algemeen verbindend verklaarde cao recht heeft gekregen op aanvulling van zijn loon tot 100%, in ieder geval gedurende 52 weken gerekend vanaf zijn eerste ziektedag. De kantonrechter heeft daarom de vordering van werknemer toegewezen over de maand oktober 2020 en deze afgewezen over de maand september 2020. Werkgeefster heeft hoger beroep ingesteld. In het tussenvonnis d.d. 7 mei 2024 heeft het hof zich uitgelaten over de toepasselijkheid van de cao en vastgesteld dat werkgeefster een werkgever is met een onderneming die vergunningplichtig vervoer krachtens de Wwg verricht en/of die tegen vergoeding geheel of ten dele vervoer verricht anders dan van personen, over de weg of over andere dan voor het openbaar verkeer openstaande wegen, als bedoeld in artikel 2 lid 1 onder a van de cao. Aangezien het hof zich onvoldoende voorgelicht heeft geacht om te kunnen vaststellen op welk concreet bedrag werknemer – mede gelet op artikel 16 lid 1 sub d, lid 3 en lid 4 van de cao – ter zake aanspraak heeft, heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich daarover bij akte uit te laten (zie AR 2024-0764). Partijen verschillen in dat kader ook nog van mening over de vraag hoe lang werknemer recht heeft op 100% loondoorbetaling op grond van artikel 16 van de cao. Werkgeefster meent dat werknemer alleen over de eerste 52 weken recht heeft op 100% loondoorbetaling, omdat voor het intreden van artikel 16 lid 4 van de cao voldaan moet zijn aan twee cumulatieve voorwaarden en werknemer aan de tweede cumulatieve voorwaarde (volledig arbeidsongeschiktheid zijn) niet heeft voldaan. Werknemer meent dat hij gedurende de tweede periode van 52 weken wel recht heeft op 100% loondoorbetaling en vordert na een wijziging en vermeerdering van eis over de periode 1 november 2020 tot en met 20 juni 2022 achterstallig salaris bestaande uit 30% van het netto-equivalent van € 2.837,97 bruto per maand. In onderhavig eindvonnis laat het hof zich uit over het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot de veroordeling van werkgeefster tot betaling van het salaris over de maand oktober 2020 en over de vraag of werknemer in de tweede periode van 52 weken (ook) recht had op 100% loondoorbetaling.
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt.
Salarisvordering over de maand oktober 2020
Partijen zijn het erover eens dat het in aanmerking te nemen brutomaandsalaris van werknemer € 2.363,85 is, vermeerderd met een vergoeding voor 15 overuren van € 263,90 en met 8% vakantietoeslag (in totaal € 2.837,97 bruto per maand). De kantonrechter heeft met betrekking tot de maand oktober 2020 werknemer het netto-equivalent van € 2.715,72 bruto (met aftrek van een reeds betaald bedrag) toegekend. Nu dit bedrag lager is dan het genoemde bedrag van € 2.837,97 en werknemer in onderhavige procedure voor wat betreft deze vordering geen wijziging van eis heeft ingediend, bekrachtigt het hof het oordeel van de kantonrechter.
Loondoorbetaling van 100% in de tweede periode van 52 weken?
Volgens het hof stelt de bepaling van artikel 16 lid 4 van de cao twee niet cumulatieve voorwaarden voor verlenging van het recht op 100% doorbetaling van het salaris met een tweede periode van 52 weken: een aanvullende zorgverzekering met de in de bepaling omschreven dekking of blijvend volledige arbeidsongeschiktheid. Met andere woorden: om voor verlenging in aanmerking te komen volstaat het als de werknemer aan een van beide voorwaarden voldoet. Volgens het hof staat vast dat werknemer volledig arbeidsongeschikt is (gebleven). Werknemer heeft vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd voor het einde van de wachttijd dan wel nooit een WIA-uitkering gekregen, maar de bedrijfsarts sprak kort voor de ingangsdatum van de AOW-leeftijd als prognose uit dat werknemer hoogstwaarschijnlijk niet meer in staat zal raken om te gaan werken. Hiermee voldoet werknemer aan één van de niet cumulatieve voorwaarden van artikel 16 lid 4 van de cao en heeft hij dus ook gedurende de tweede periode van 52 weken recht op doorbetaling van 100% van het salaris. Het hof wijst de vordering van werknemer over de periode van 1 november 2020 tot en met 20 juni 2022 toe. Ook heeft werknemer recht op de gevorderde wettelijke rente en wettelijke verhoging van 50%, nu werkgeefster hiertegen geen verweer heeft gevoerd.