Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 1 november 2024
ECLI:NL:RBMNE:2024:6074
Feiten
Werkneemster is sinds 1 april 2021 in dienst van werkgeefster op basis van een arbeidsovereenkomst voor inmiddels onbepaalde tijd, in de functie van verzorgende IG. De arbeidsomvang bedraagt 24 uur per week tegen een salaris van € 20,68 (bruto) per uur, exclusief emolumenten en (onregelmatigheids)toeslagen. Werkneemster heeft een gebruikersovereenkomst voor een aan haar ter beschikking gestelde bedrijfsauto gesloten. Op de aan werkneemster verstrekte salarisspecificatie voor de maand mei 2024 staat dat een bedrag van € 1.289,39 op het salaris wordt ingehouden met als omschrijving: ‘Inhouding boete’. Vanaf de maand mei 2024 heeft werkgeefster het salaris niet meer betaald. Werkneemster vordert na herhaalde sommaties de veroordeling van werkgeefster tot betaling van een bedrag van € 14.024,40 (bruto) aan achterstallig salaris tot en met augustus 2024.
Oordeel
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening. Het verweer van werkgeefster komt er in de kern op neer dat zij commentaar heeft op het functioneren van werkneemster en in verband daarmee mogelijk nog iets van haar wil terugvorderen. Gebrekkig functioneren is naar het oordeel van de kantonrechter – als daarvan al sprake is – geen geldige reden om het salaris niet te betalen. De kantonrechter is ook van oordeel dat werkgeefster geen bedragen aan beweerdelijk door werkneemster veroorzaakte verkeersboetes mag verrekenen met het achterstallige salaris. Er is wel gebleken dat tussen partijen is gesproken over de wijze waarop eventuele boetes aan werkneemster in rekening worden gebracht en zij heeft ook erkend dat zij, op grond van de gesloten gebruikersovereenkomst voor de aan haar ter beschikking gestelde bedrijfsauto, gehouden is eventuele boetes te betalen. Zij heeft echter betwist op de hoogte te zijn van vermeende boetes, verklaart dat zij ook geen weet heeft van de hoogte van het totaalbedrag aan boetes en werkgeefster heeft geen stukken overgelegd waaruit een en ander kan blijken. Het is derhalve volstrekt onduidelijk of werkneemster in dit verband enig bedrag aan werkgeefster verschuldigd is en zo ja hoeveel. De vorderingen van werkneemster worden toegewezen.