Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 23 oktober 2024
ECLI:NL:RBMNE:2024:5963
Feiten
Werknemer is op 17 maart 2022 in dienst getreden bij werkgeefster op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van 17 maanden. Deze arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd op 16 augustus 2024. Vanaf eind april 2024 zijn partijen met elkaar in gesprek geweest over de gemiddelde arbeidsomvang van werknemer en daarmee ook over zijn brutomaandsalaris. Deze gesprekken hebben geleid tot een regeling op 25 juli 2024. Op basis van die regeling zou werkgeefster over de periode van april 2024 tot en met 16 augustus 2024 een nabetaling doen van het salaris van werknemer, inclusief vakantiegeld. Op 2 september 2024 heeft werknemer een sommatie gestuurd naar werkgeefster, omdat niet aan de gemaakte afspraken was voldaan. Ook na de sommatie heeft werkgeefster geen betaling gedaan.
Na het uitbrengen van de dagvaarding heeft werknemer het achterstallige salaris en vakantiegeld over de periode van april 2024 tot en met 16 augustus 2024 ontvangen. Ook heeft werkgeefster de loonstroken verstrekt, zodat een deel van de vordering van werknemer is voldaan en de vordering ter zitting is verminderd. Wat nog resteert, is de vordering tot betaling van de wettelijke verhoging en wettelijke rente, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Bij te late betaling van het loon is een werkgever wettelijke verhoging verschuldigd. De vraag is vanaf wanneer hierop aanspraak kan worden gemaakt. In de regeling – waarbij geen uiterste datum voor betaling is bepaald – heeft werknemer geen aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging. Werkgeefster heeft voor het eerst op 24 september 2024 een deel van het achterstallige salaris en vakantiegeld aan werknemer betaald. Het restant is op 30 september 2024 aan werknemer betaald. Werkgeefster heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven niet eerder te hebben betaald vanwege de verwerkingstijd in de salarisadministratie, waardoor de betalingen niet meer met de reguliere betalingen konden worden verwerkt. De kantonrechter kan werkgeefster daarin niet volgen. Op 24 september 2024 heeft werkgeefster een bedrag betaald, niet met de reguliere salarisbetaling die maand, maar als voorschot. Kennelijk hoeft de betaling van de afgesproken bedragen dus helemaal niet te wachten op de reguliere salarisbetaling. Op de vraag waarom niet al op 24 augustus 2024 een deel van de bedragen aan werknemer bij wijze van voorschot is betaald, heeft werkgeefster aangegeven dat dit had gekund.
De kantonrechter gaat er daarom van uit dat in ieder geval op 24 augustus 2024 een deel van de bedragen waar werknemer recht op had, uitbetaald had kunnen worden. De gevorderde wettelijke verhoging wordt daarom toegewezen over de periode van 24 augustus 2024 tot de betaling van het voorschot op 24 september 2024. Ook de gevorderde wettelijke rente met betrekking tot de oorspronkelijke hoofdsom en de wettelijke verhoging wordt toegewezen.