Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Almelo), 30 oktober 2024
ECLI:NL:RBOVE:2024:5642
Feiten
Op 2 maart 2021 is werkneemster in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van assistent-planner. In de arbeidsovereenkomst zijn, onder meer, een geheimhoudings-, concurrentie- en relatiebeding opgenomen. Bij brief van 26 februari 2024 heeft werkneemster haar ontslag ingediend per 28 maart 2024. Begin september 2024 is werkneemster in dienst getreden bij bedrijf A als vestigingsmanager. De gemachtigde van werkgeefster heeft op 13 september 2024 werkneemster gesommeerd om haar werkzaamheden voor bedrijf A te staken en gestaakt te houden en het contact met relaties/medewerkers van werkgeefster te staken en gestaakt te houden, zolang het concurrentie- en relatiebeding voortduurt. Tevens is aanspraak gemaakt op de contractuele boetes voor het overtreden van het concurrentie-en relatiebeding. Werkgeefster verzoekt de kantonrechter werkneemster, onder meer, te veroordelen tot naleving van het geheimhoudings-, concurrentie- en relatiebeding en haar te veroordelen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag van € 11.000 te voldoen. Werkneemster verzoekt in kort geding, voor zover de vordering van werkgeefster tot handhaving van het concurrentie- en/of relatiebeding zal worden toegewezen, dat het overeengekomen concurrentie- en/of relatiebeding geheel dan wel gedeeltelijk moet worden geschorst. Voor het geval het concurrentie- en/of relatiebeding niet geheel wordt geschorst, verzoekt werkneemster dat de kantonrechter zal bepalen dat het concurrentie- en/of relatiebeding wordt gematigd c.q. gedeeltelijk wordt geschorst tot een straal van maximaal 18 kilometer. Indien het concurrentie- en/of relatiebeding niet geheel of gedeeltelijk wordt geschorst, verzoekt werkneemster dat werkgeefster gehouden zal zijn een maandelijkse vergoeding te voldoen teneinde in haar levensonderhoud te voldoen dan wel een andere billijkheidsvergoeding toe te kennen.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Spoedeisend belang
Werkgeefster wil voorkomen dat werkneemster werkzaamheden gaat verrichten voor bedrijf A, terwijl werkneemster juist weer in dienst wil van bedrijf A. Zij loopt daarbij echter het risico dat ze het aan het concurrentie- en relatiebeding gekoppelde boetebedrag is verschuldigd. De kantonrechter is daarom van oordeel dat beide partijen een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen.
Concurrentiebeding
Werkgeefster heeft voldoende onderbouwd dat bedrijf A een directe concurrent is. Beide bedrijven houden zich immers bezig met het uitzenden en detacheren van personeel op het gebied van bouw en infra, zijn dichtbij elkaar gevestigd en begeven zich op dezelfde markt. Wel is de kantonrechter het met werkneemster eens dat het concurrentiebeding zeer verstrekkend en ruim is geformuleerd. Het beding is namelijk niet regionaal beperkt tot de vestiging van werkgeefster in [plaats 1], waar werkneemster voornamelijk werkzaam was. Ook is de formulering in het concurrentiebeding zodanig ruim dat elk uitzendbureau als concurrent kan worden aangemerkt. Daarom wordt aanleiding gezien om het concurrentiebeding terughoudend te toetsen.
Werkneemster heeft voldoende onderbouwd dat zij er een groot belang bij heeft om in dienst te treden bij bedrijf A. Werkneemster heeft immers voldoende aannemelijk gemaakt dat zij meer salaris kan verdienen en dit moet worden aangemerkt als een positieverbetering. Die positieverbetering wordt door het concurrentiebeding nu aanzienlijk beperkt. Ook stelt de kantonrechter vast dat het beding werkneemster verhindert om in dienst te treden bij andere uitzendbureaus. Zij kan immers in heel Twente niet werkzaam zijn in de uitzendbranche. Dit is een te grove beperking op haar recht op vrije arbeidskeuze. Tegenover het belang van werkneemster staat het belang van werkgeefster om haar bedrijfsdebiet te beschermen. De kantonrechter is daarentegen voorlopig van oordeel dat het belang van werkgeefster beperkt is. Werkneemster heeft immers onweersproken gesteld dat door haar toedoen geen klanten van werkgeefster zijn overgestapt naar bedrijf A, terwijl zij nu al een half jaar weg is bij werkgeefster. Om deze reden is al niet aannemelijk geworden dat werkgeefster in haar bedrijfsdebiet is aangetast. Daarnaast heeft werkgeefster onvoldoende onderbouwd van welke essentiële relevante commerciële en/of technische informatie of van welke unieke werkprocessen en/of strategieën werkneemster concreet op de hoogte is, die zij zou kunnen gebruiken bij bedrijf A om werkgeefster te beconcurreren. Daarbij geldt dat werkneemster gemotiveerd heeft weersproken dat zij in haar functie als assistent-planner bij werkgeefster beschikte over vertrouwelijke informatie. Daarnaast geldt dat de opgedane kennis van werkneemster bij werkgeefster niet wordt beschermd door een concurrentiebeding. Gelet op al het voorgaande, de belangen van partijen tegen elkaar afwegend, acht de kantonrechter het waarschijnlijk dat de bodemrechter zal oordelen dat werkneemster onbillijk wordt benadeeld door handhaving van het concurrentiebeding. De kantonrechter zal dan ook het concurrentiebeding gedeeltelijk schorsen, zodat werkneemster in dienst bij bedrijf A kan treden.
Relatiebeding
De kantonrechter oordeelt dat voldoende aannemelijk geworden is dat werkgeefster een zwaarwegend belang heeft bij handhaving van het relatiebeding. Werkgeefster en bedrijf A hebben immers deels dezelfde gemeenschappelijke relaties. Dit brengt met zich mee dat de vordering van werkgeefster op dit punt zal worden toegewezen.
Overige vorderingen
Verder heeft werkneemster toegezegd dat zij zich zal houden aan het overeengekomen geheimhoudingsbeding. De kantonrechter zal de vordering van werkgeefster met betrekking tot dit beding dan ook toewijzen. Tot slot vordert werkgeefster nog een voorschot op de verbeurde boetes van € 11.000. Naar het oordeel van de kantonrechter leent deze vordering zich niet voor een beoordeling in kort geding. Deze vordering zal daarom worden afgewezen. Omdat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.