Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werknemer
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 29 oktober 2024
ECLI:NL:GHDHA:2024:1911
(Ex-)advocaat-medewerker moet gedeclareerde toevoegingen die zien op tijdens het dienstverband voltooide zaken aan (ex-)werkgeefster vergoeden. Ten aanzien van de onvoltooide zaken oordeelt het hof dat alleen het aantal uren dat werknemer in dienst van werkgeefster aan deze zaken heeft gewerkt voor vergoeding in aanmerking komen (pro rato benadering).

Feiten

Werknemer is op 23 juli 2007 bij werkgeefster in dienst getreden als advocaat-stagiaire en later als advocaat-medewerker. De advocatenpraktijk van werkgeefster bestaat voor een substantieel deel uit toevoegingszaken. Het dienstverband heeft tot 1 februari 2015 geduurd. Sindsdien voert werknemer als zelfstandig advocaat zijn eigen advocatenpraktijk. Tussen partijen bestaan sinds het einde van de arbeidsovereenkomst conflicten over de financiële afwikkeling van de door de Raad voor de Rechtsbijstand (hierna: RvR) aan werknemer verstrekte toevoegingsvergoedingen en de financiële afwikkeling van het dienstverband. Hierbij stelt werkgeefster zich voornamelijk op het standpunt dat zij nog een vordering op werknemer heeft van € 65.554,54 in verband met het door werknemer op eigen naam ontvangen van toevoegingsgelden (gelijk aan 510 toevoegingspunten) terwijl de werkzaamheden in deze toevoegingszaken tijdens het dienstverband bij werkgeefster zijn verricht. Werknemer stelt nog recht te hebben op een bedrag van ten minste € 6.013,64.  De Deken van de Orde van Advocaten (Rotterdam) heeft getracht te bemiddelen tussen partijen. Dit heeft echter niet tot een oplossing geleid. Wel heeft werkgeefster het bedrag van € 6.013,64 op de derdengeldrekening van de Deken gedeponeerd. In eerste aanleg heeft werkgeefster onder andere gevorderd werknemer te veroordelen om als voorschot aan haar te betalen een bedrag van € 65.554,54, vermeerderd met de wettelijke rente, en op straffe van een dwangsom te veroordelen om alle vaststellingen dan wel uitbetalingsoverzichten van de RvR, met de toevoegingskenmerken gespecificeerd af te geven. In reconventie heeft werknemer onder andere gevorderd dat werkgeefster wordt veroordeeld tot betaling van de aan werknemer nog toekomende bonus over 2014 en 2015, het bruto-equivalent van 16 vakantiedagen, vakantietoeslag over het jaar 2014 en 2015, een vergoeding voor een strafpiketdienst, betaalde griffierechten en overname/opvolgingsvergoedingen. De kantonrechter heeft in conventie een vergoeding van € 41.442,55 inclusief btw met wettelijke rente aan werkgeefster toegewezen, alsmede werknemer op straffe van een dwangsom bevolen tot afgifte van alle vaststellingen dan wel uitbetalingsoverzichten van de RvR. In reconventie heeft de kantonrechter werkgeefster veroordeeld een bonus van € 4.490,29 met rente, twaalf (niet genoten) vakantiedagen en nog wat overige bedragen aan werknemer te betalen. Werkgeefster heeft hoger beroep ingesteld; werknemer heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

Oordeel

Het hof oordeelt als volgt. De kantonrechter heeft voor de reeds voltooide zaken een vergoeding van € 41.442,45 inclusief btw, gebaseerd op 366,5 toevoegingspunten, toegekend. In hoger beroep heeft werkgeefster op basis van de door werknemer aangeleverde lijsten aangevoerd dat dit eigenlijk een bedrag van € 48.523,10 inclusief btw, gebaseerd op 404 toevoegingspunten, moet zijn. Het hof gaat hierin mee en kent het bedrag van € 48.523,10 inclusief btw toe. Daarvoor is volgens het hof van belang dat uit artikel 3 van de Leidraad volgt dat van de opvolgende advocaat een actieve houding mag worden verwacht om de afwikkeling van declaraties mogelijk te maken. Strikt genomen gaat het bij de voltooide zaken niet om opvolging in zaken maar om het afwikkelen van afgeronde zaken. Dat neemt volgens het hof niet weg dat van degene die in het bezit is van de toevoeging (werknemer) ook in deze situatie een actieve houding mag worden verwacht. Nergens blijkt uit dat werknemer die actieve houding heeft aangenomen. Bovendien heeft werknemer de vermeerderde vordering van werknemer voor het overige niet weersproken. Zijn beroep op verjaring gaat ook niet op, aangezien werknemer ook niet (voldoende) heeft onderbouwd wanneer de vorderingen waarvan hij stelt dat deze verjaard zijn opeisbaar zijn geworden. Ten aanzien van de onvoltooide zaken oordeelt het hof dat alleen het aantal uren dat werknemer in dienst van werkgeefster aan deze zaken heeft gewerkt voor vergoeding in aanmerking komen. De andere uren komen aan het kantoor van werknemer toe. Voorop staat dat het op de weg van werkgeefster ligt om, als hij aan de vertrekkende advocaat (werknemer) een verzoek tot verrekening wil doen omdat deze een dossier meeneemt of overneemt, aan deze een urenspecificatie te verstrekken. Dit heeft werkgeefster niet (consistent) gedaan. Het hof neemt dan ook tot uitgangspunt dat werkgeefster nagelaten heeft tijdig inzicht te verschaffen in de door werknemer in zijn hoedanigheid van werknemer van werkgeefster in de dossiers waarin werkgeefster een vergoeding claimt verrichte werkzaamheden, zodat het hof niet aan bewijslevering toekomt. Verder oordeelt het hof dat werknemer een bonus toekomt van 7% keer € 255.023,10 is € 17.851,62 waarvan hij heeft ontvangen € 12.390 (€ 5.461,62 resterend). Ook wijst het hof het door werknemer gevorderde bedrag van € 3.200 bruto, gelijk aan zestien vakantiedagen, toe. Het is immers aan werkgeefster om een deugdelijke administratie bij te houden van de aan de werknemer toekomende vakantiedagen en het saldo daarvan. Dit heeft werkgeefster nagelaten. Daarnaast oordeelt het hof dat werkgeefster werknemer nog € 2.560 bruto, in plaats van de door de kantonrechter toegekende € 3.000 bruto, aan vakantietoeslag is verschuldigd. Daar komt bij dat werkgeefster werknemer nog een bedrag van € 1.025 dient te betalen ter zake van de door de rechtbank afgewezen vordering aan griffierechten. Tot slot wordt werkgeefster veroordeeld tot het verstrekken van de eindafrekening en de jaaropgaven 2014 en 2015 op straffe van een dwangsom. Voor al het overige bekrachtigt het hof het vonnis van de kantonrechter.