Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Tilburg), 23 oktober 2024
ECLI:NL:RBZWB:2024:7848
Feiten
Werknemer is op 1 oktober 2022 in dienst getreden bij werkgever als taxichauffeur. Op 12 januari 2023 heeft werknemer zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. In juli 2023 is werknemer een procedure begonnen bij de Regelrechter in Rotterdam met betrekking tot de door hem gemaakte uren. In september 2023 heeft werkgever werknemer bericht dat hij op het bedrijf kan komen om zijn uren in te zien. In november 2023 heeft werknemer de procedure bij de Regelrechter ingetrokken omdat werkgever zich er niet over uitliet of hij met de procedure instemde. Werknemer vordert een veroordeling van werkgever tot betaling van achterstalling loon, te verhogen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente. Werknemer voert aan dat niet alle uren die hij voor werkgever gewerkt heeft, zijn uitbetaald. Dit volgt uit een optelling die werknemer zelf heeft moeten maken omdat werkgever hem ondanks diverse verzoeken geen overzicht van zijn uren heeft verstrekt. Werkgever voert aan dat werknemer in zijn pauzes of buiten werktijd ook reed en hier regelmatig op is aangesproken. Hierdoor wordt extra tijd uit de boordcomputer geregistreerd als werktijd, terwijl dit feitelijk geen werktijd was. Werknemer is daarop aangesproken maar heeft zich niet aangepast. Bij het door werknemer opgestelde overzicht is waarschijnlijk geen rekening gehouden met die uren. Volgens werkgever zijn alle gewerkte uren uitbetaald. Bij tussenvonnis van 17 juli 2024 heeft de kantonrechter werknemer vanwege een gemotiveerde betwisting door werkgever in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat hij de gestelde hoeveelheid uren heeft gewerkt. Werknemer heeft zich in dat kader bij akte van 21 augustus 2024 uitgelaten over een aantal data en tijden waarop hij privé met de taxi heeft gereden en naar aanleiding daarvan zijn vordering verminderd. Op één dag, 6 februari 2023, had werknemer volgens hem toestemming van werkgever om privé met de taxi te rijden. Om die reden zou dit volgens werknemer niet voor zijn rekening moeten komen. In onderhavige uitspraak wijst de kantonrechter eindvonnis.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werkgever is door de kantonrechter in de gelegenheid gesteld op de akte van werknemer te reageren, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Werkgever heeft bij antwoord enkel een door hemzelf opgesteld overzicht zonder toelichting aangeleverd, waaruit zou moeten volgen dat alle gewerkte uren zijn betaald. Anders dan werknemer had hij dit overzicht niet per dag met ritlijsten onderbouwd. Omdat werkgever niet op deze akte van werknemer heeft gereageerd en zijn eerdere verweer al niet had onderbouwd met de onderliggende stukken, is de kantonrechter van oordeel dat de verminderde vordering van werknemer onvoldoende is weersproken. De vordering van werknemer is (voor het grootste gedeelte) toewijsbaar. De kantonrechter is echter wel van oordeel dat ook de privétijd van 6 februari 2023, hoe vervelend de situatie ook was voor werknemer en hoewel hij toestemming had van werkgever, voor zijn rekening dient te komen. Ongeacht de toestemming van werkgever bleef dit immers privétijd. De wettelijke verhoging wordt beperkt tot 10%. Ook de wettelijke rente en vergoeding van de buitengerechtelijke kosten worden toegewezen.