Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer/Alliander N.V.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 9 december 2024
ECLI:NL:GHARL:2024:7585
Vernietigbaar ontslag op staande voet. Geen herstel maar billijke vergoeding.

Feiten

Werknemer is op 1 mei 1984 bij een rechtsvoorganger van Alliander in dienst getreden. Ten tijde van het ontslag op staande voet functioneerde hij als technisch uitvoerder met een salaris van € 4.683,10 bruto per maand, exclusief emolumenten. Alliander is een grote onderneming die zich bezighoudt met de aanleg en het onderhoud van de infrastructuur voor energievoorziening. Werknemer is op 27 november 2023 op staande voet ontslagen vanwege het frauderen met restmateriaal. Werknemer heeft bij brief van 6 december 2023 bezwaar gemaakt tegen het ontslag op staande voet. Voorafgaande aan het in de ontslagbrief genoemde onderzoek was werknemer in 2023 ook onderwerp van een ander onderzoek door de afdeling Internal Audit van Alliander. Dit richtte zich op het gebruik van de bedrijfsauto en de registratie van gewerkte uren. Werknemer is toen ook gehoord. Dit onderzoek heeft niet geleid tot stappen jegens hem. Daarna, op 14 juli 2023, heeft werknemer zich ziek gemeld wegens mentale klachten.Tijdens zijn ziekteperiode, op 21 september 2023, werd werknemer, bijgestaan door zijn advocaat, gehoord door Hofmann bedrijfsrecherche over een anonieme brief die aan een manager van Alliander is gericht. Alliander heeft niet kunnen vaststellen wie de schrijver van de anonieme brief was. Het onderzoek dat heeft geleid tot zijn ontslag op staande voet vond ook plaats tijdens de arbeidsongeschiktheid van werknemer. De kantonrechter heeft de verzoeken van werknemer tot vernietiging van het ontslag op staande voet afgewezen. Werknemer heeft hoger beroep ingesteld.

Oordeel

Wat werknemer betreft gold binnen Alliander niet de regel dat restmaterialen moesten worden ingeleverd bij Alliander; hij kreeg juist vaak van zijn leidinggevende te horen dat hij ervoor moest zorgen dat het projectterrein werd ontruimd en dus ook dat de restmaterialen moesten worden afgevoerd. Aan hem werd overgelaten hoe dat te doen zonder dat ooit iemand tegen hem heeft gezegd dat de opbrengst aan Alliander zou moeten worden afgedragen. Het hof overweegt dat werknemer aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een praktijk die jarenlang plaatsvond en die bekend was onder medewerkers en deels onder managers zonder dat daaraan een einde werd gemaakt terwijl dat wel eerder had gekund. Dat is af te leiden uit verklaringen die zijn afgelegd in het onderzoek dat Alliander in samenwerking met Hoffmann heeft gedaan, de door werknemer in het geding gebrachte verklaringen en natuurlijk het eigen verweer van werknemer. Het hof oordeelt dat Alliander hiertegenover onvoldoende heeft aangevoerd zodat niet aan verdere bewijslevering wordt toegekomen. Daarom gaat het hof ervan uit dat aan werknemer het verbod op afvoer en verkoop van restmaterialen niet voldoende duidelijk is gemaakt én dat sprake was een gedoogcultuur waarin hier niet tegen werd opgetreden. Daarbij komt dat van belang is dat werknemer een werknemer op leeftijd is die kan bogen op een onberispelijk zeer langdurig dienstverband. Er is geen sprake van enige schriftelijke waarschuwing, laat staan een verbetertraject. Wel is hij voor het ontslag door Alliander betrokken bij twee onderzoeken zonder dat dit voor hem arbeidsrechtelijke gevolgen had maar als gevolg waarvan hij zich wel ziek heeft gemeld. Het ontslag op staande voet is, gelet op alles wat hiervoor is overwogen, dan ook een te zwaar middel. Veeleer had Alliander met werknemer het gesprek moeten aangaan waarin hij uitdrukkelijk op de regels werd gewezen en hem een expliciet verbod, onder dreiging van een ontslag op staande voet, zou zijn gegeven om ooit nog enig restmateriaal zonder haar uitdrukkelijke toestemming voor eigen gebruik af te voeren. Ook heeft Alliander onvoldoende voortvarend heeft gehandeld bij het geven van het ontslag op staande voet. Het hof is dus van oordeel dat de kantonrechter het ontslag op staande voet had moeten vernietigen. Werknemer ontvangt een billijke vergoeding ter hoogte van € 38.200 bruto.