Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 9 december 2024
ECLI:NL:GHARL:2024:7583
Feiten
Werknemer heeft een arbeidsovereenkomst met Alliander. Op 27 november 2023 is werknemer op staande voet ontslagen. Werknemer heeft de kantonrechter onder meer verzocht het ontslag te vernietigen en Alliander tot wedertewerkstelling, doorbetaling loon en rectificatie van haar bericht over het ontslag op intranet te veroordelen. De kantonrechter heeft alle vorderingen van werknemer afgewezen, behalve de vordering tot betaling van de opgebouwde emolumenten, die is toegewezen. Werknemer is in de proceskosten veroordeeld. In die zaak (200.342.986, hierna: de ontslagzaak) heeft het hof vandaag beslist dat de kantonrechter ten onrechte het ontslag op staande voet niet heeft vernietigd. De arbeidsovereenkomst is echter niet hersteld maar aan werknemer is in plaats daarvan een billijke vergoeding toegekend en zijn aanspraak op de transitievergoeding is toegewezen. In de zaak waarop het onderhavige hoger beroep ziet, heeft de kantonrechter de volgende beslissingen genomen. Werknemer is veroordeeld om aan Alliander te betalen € 6.578 aan gefixeerde schadevergoeding (artikel 7:677 lid 2 BW), te vermeerderen met de wettelijke rente. De door Alliander gevorderde schadevergoeding wegens door werknemer ongeoorloofd afgevoerde en verkochte restmaterialen is afgewezen. Werknemer is wel veroordeeld tot betaling van € 10.000 aan Alliander aan kosten voor inschakeling van bedrijfsrecherchebureau Hoffmann, te verhogen met de wettelijke rente. Werknemer heeft hoger beroep ingesteld.
Oordeel
Wat betreft de door de kantonrechter aan Alliander toegewezen gefixeerde schadevergoeding wordt als volgt overwogen. Omdat het hof in de ontslagzaak heeft geoordeeld dat de kantonrechter het verzoek van werknemer tot vernietiging van de opzegging ten onrechte heeft afgewezen, is er geen sprake van de situatie bedoeld in artikel 7:677 lid 2 BW. Daarom is werknemer aan Alliander niet het loon over de opzegtermijn verschuldigd. Alliander stelt, onder verwijzing naar de weegbonnen en contantbonnen, dat zij als gevolg van het ontslag € 4.243,50 aan schade heeft ondervonden wegens de niet aan haar afgedragen opbrengst van het restmateriaal. Het hof overweegt als volgt. In de Gedragscode staat onder andere: “Restmateriaal is eigendom van Alliander en mag onder geen beding meegenomen worden. Spreek je collega aan op dit gedrag. Merk je dat hij niet openstaat voor verbetering, meld het dan bij je leidinggevende, HR Business Partner of bij het Fraudemeldpunt van Alliander.” Hieruit volgt dus dat Alliander richting haar werknemers uitdraagt dat restmaterialen haar eigendom zijn. Voor toewijzing van de door haar gevorderde schadevergoeding is echter van belang dat komt vast te staan dat Alliander door het wegvoeren van de restmaterialen en het niet afdragen van de opbrengst een verlies in haar vermogen heeft geleden. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat dit niet is komen vast te staan. In de eerste plaats niet omdat Alliander slechts stelt, maar geenszins aantoont, dat de twee afvalverwerkers daadwerkelijk aan haar geld betalen voor de ingeleverde materialen. Elk bewijs daarvan ontbreekt terwijl Alliander dat toch gemakkelijk, gelet op de vele projecten die zij uitvoert, zou hebben moeten kunnen aantonen. In de tweede plaats niet omdat evenmin is gebleken dat Alliander in de hier aan de orde zijnde gevallen daadwerkelijk haar opdrachtgevers heeft gecrediteerd voor de waarde van de restmaterialen. Daarvoor geldt hetzelfde; Alliander is een grote onderneming die dit toch gemakkelijk uit haar (project)administratie zou moeten kunnen opdiepen. Het hof overweegt dat Alliander dus niet heeft aangetoond dat zij een verlies in haar vermogen heeft geleden als gevolg van het afvoeren en niet afdragen van de opbrengst van de restmaterialen door werknemer. De vordering van Alliander wordt daarom afgewezen. Omdat het hof oordeelt dat het ontslag op staande voet ten onrechte niet is vernietigd en de vordering tot betaling van schadevergoeding van Alliander afwijst, is er geen grondslag om werknemer te veroordelen tot betaling van de kosten van het onderzoeksbureau. Gelet op dit oordeel over het ontslag kan immers niet worden gezegd dat werknemer aansprakelijk is op grond van artikel 7:661 BW waarmee gelijk is gezegd dat het beroep op artikel 6:74 BW evenmin opgaat. Eerstgenoemd wetsartikel ziet namelijk specifiek op arbeidsrechtelijke aansprakelijkheid.