Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 16 december 2024
ECLI:NL:RBMNE:2024:6818
Feiten
Werknemer is van 1 augustus 2023 tot 1 augustus 2024 leerkrachtondersteuner geweest bij werkgeefster. Partijen hebben een scholingsovereenkomst gesloten. De arbeidsovereenkomst is niet verlengd. Werknemer verzoekt in deze procedure om betaling van de aanzegvergoeding en om te bepalen dat hij geen studiekosten hoeft terug te betalen. Werkgeefster verzoekt om terugbetaling van die studiekosten.
Oordeel
De aanzegvergoeding is verschuldigd, maar wordt beperkt in haar omvang
Werknemer heeft recht op toekenning van de aanzegvergoeding. Op grond van artikel 7:668 lid 1 sub a BW had werkgeefster de verplichting om uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigde, werknemer schriftelijk te informeren over het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Als erkend staat vast dat werkgeefster werknemer niet schriftelijk heeft geïnformeerd; er is in die periode enkel mondeling met elkaar gesproken over een verlenging en dat heeft niet geleid tot voortzetting van de arbeidsovereenkomst. Hierbij kan in het midden blijven of werkgeefster uiterlijk één maand (op grond van artikel 7:668 lid 1 sub a BW) of uiterlijk twee maanden (op grond van artikel 3.3 lid 2 van de toepasselijke cao PO) voor het einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd werknemer had moeten informeren. De kantonrechter ziet geen reden om aan te nemen dat de hoogte van de aanzegvergoeding hoger is dan de maximale vergoeding van artikel 7:668 lid 3 BW. Uit artikel 3.3 van de cao PO blijkt dat de regeling in de cao een uitwerking van de aanzegverplichting is, die gelet op de schoolvakanties ook begrijpelijk is. Het is daarmee geen uitwerking van de hoogte van de aanzegvergoeding.
Werknemer moet studiekosten terugbetalen
In de scholingsovereenkomst is een terugbetalingsverplichting opgenomen. Met betrekking tot de wijze waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd discussiëren partijen over de vraag of de bepaling 'dat werknemer een aanbod voor een verlengde arbeidsovereenkomst afslaat voordat de studie met goed gevolg is afgesloten' van toepassing is. Werknemer stelt dat er aan hem geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangeboden, terwijl dat op grond van de cao PO verplicht was. Hij meent dat er daardoor geen correct aanbod tot verlenging is gedaan, althans dat hij een aanbod van werkgeefster mocht afwijzen. De kantonrechter begrijpt dat werknemer hiermee heeft bedoeld te stellen dat in ieder geval de werking van de bepaling in de scholingsovereenkomst niet is ingetreden. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter een te vergaande uitleg van de bepaling. In de bepaling wordt geen verband gelegd met de contractduur van de verlenging. Er staat niet dat het aanbod moet inhouden een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Ook is er geen enkel verband gelegd met de cao PO. Tussen partijen staat vervolgens vast dat er een aanbod voor verlenging van de arbeidsovereenkomst is gedaan. Werknemer wordt daarom niet gevolgd in zijn stelling. Bovendien is niet gebleken dat er een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is aangeboden, zoals werknemer betoogt. Het aanbod spreekt over voortzetting van de arbeidsovereenkomst en niet over verlenging. Dit betekent dat het werknemer is geweest die een aanbod heeft afgeslagen. Daarmee is voldaan aan de voorwaarde voor de terugbetalingsverplichting van de volledige studiekosten. Werknemer wordt veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 4.688,38 netto aan studiekosten. Het gaat om een scholing die niet nodig was voor het werk dat werknemer op dat moment verrichtte.