Naar boven ↑

Rechtspraak

Werkgever/Werknemer
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 10 december 2024
ECLI:NL:GHDHA:2024:2304
Vakantieloon over overuren. Het hof geeft een andere uitleg aan het arrest Hein/Holzkamm.

Feiten

Werknemer is van 9 juni 2010 tot en met 31 juli 2021 in dienst geweest bij werkgever in de functie van internationaal tankautochauffeur. Op de arbeidsovereenkomst was tot 1 januari 2017 de cao Goederenvervoer Nederland (hierna: cao GN) van toepassing. Vanaf 1 januari 2017 is de cao Beroepsgoederenverkeer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: de cao BGV) van toepassing. De cao BGV is met ingang van 1 januari 2019 tussentijds gewijzigd, onder andere voor wat betreft de berekening van de waarde van een vakantiedag per 1 januari 2019: werknemers krijgen tijdens vakantie recht op doorbetaling van een deel van de gemiddeld verdiende toeslagen tijdens de periode daarvoor. FNV heeft op 8 juli 2019 namens de chauffeur een brief verstuurd aan werkgever, waarin FNV zich namens de chauffeur op het standpunt heeft gesteld dat werkgever tijdens de vakantie niet het juiste loon heeft betaald. Er wordt volgens FNV ten onrechte geen rekening gehouden met de gemaakte overuren, ploegentoeslag en toeslagen voor het werken in de nacht en/of voor het werken op zaterdag en/of zondag. De chauffeur heeft aanspraak gemaakt op betaling van een bedrag van € 10.808,56 bruto, zijnde het door FNV berekende gemiddelde aan overwerk en toeslagen over de jaren 2014 tot en met 2018. FNV heeft bij deze brief de berekening en de specificatie van de vordering gevoegd. Werkgever heeft aan het verzoek van de chauffeur om betaling van het achterstallig loon niet voldaan. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen loon meer verschuldigd is. Werknemer heeft uitbetaling van  het achterstallig vakantiegeld gevorderd. De kantonrechter heeft dit bedrag grotendeels toegewezen. Werkgever heeft hoger beroep ingesteld.

Oordeel

De kantonrechter heeft overwogen dat het totaal van de overwerkvergoedingen een belangrijk onderdeel van de totale beloning vormt en om die reden meetelt voor de berekening van de waarde van een vakantiedag. Onder verwijzing naar een uitspraak van Hof Den Bosch van 31 januari 2024 (ECLI:NL:GHSHE:2024:238) tussen werkgever en een 26-tal andere chauffeurs, heeft werkgever echter bepleit dat pas kan worden gesproken van “een belangrijk onderdeel van de totale vergoeding”, als de overwerkvergoedingen die de chauffeur betaald krijgt (130% vergoeding als er doordeweeks wordt overgewerkt en de 30% toeslag voor tijd-voor-tijd) tezamen minimaal 25% van het totale brutojaarsalaris bedragen. Met die overweging heeft de kantonrechter ten onrechte geen rekening gehouden. Naar het oordeel van dit hof – en anders dus dan Hof Den Bosch – moet het arrest Hein/Holzkamm niet zo worden uitgelegd, dat hiermee is bedoeld dat pas van een belangrijk onderdeel van het loon kan worden gesproken als sprake is van 25% van het brutojaarsalaris aan vergoede overuren. Deze redenering komt erop neer dat als een chauffeur voor minder dan 25% betaalde overuren maakt – bijvoorbeeld “slechts” 10% of 20% – hij tijdens zijn vakantie genoegen moet nemen met een loon dat evenredig lager (dus ook 10% of 20%) uitvalt, ook als hij die hoeveelheid overuren structureel maakt. Daarmee sluit deze arbitraire grens met een vast percentage niet aan bij het beginsel dat tijdens opgenomen vakantiedagen een loon wordt uitgekeerd dat zo veel mogelijk aansluit bij het loon dat wordt uitbetaald tijdens gewerkte periodes. Met de uitspraak Hein/Holzkamm is naar het oordeel van het hof ook niet beoogd afstand te doen van dit uitgangspunt. Het gaat er vooral om dat de overuren die de chauffeur gewoonlijk heeft gewerkt, ook worden meegeteld voor de berekening van het vakantieloon als deze overuren met instemming van de werkgever en op regelmatige/structurele (dus niet: incidentele) basis zijn gemaakt. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de omvang van de overuren erop duidt dat overuren als inherent aan het werk zijn te beschouwen en daarmee een belangrijk onderdeel van het inkomen vormden. Ook uit de door werkgever overgelegde verklaring van 1 december 2022 (overgelegd bij brief van 2 december 2022 ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter) van zijn eigen hoofd personeelszaken en operationeel manager volgt dat de meeste chauffeurs juist structureler meer overuren willen maken, om een hoger loon te kunnen genereren. De chauffeur heeft van 2014-2018 ieder jaar iedere vier weken overuren gemaakt. Hij werd dus structureel meer ingepland dan 40 uur per week. Het aantal overuren fluctueerde per jaar en per verloningsperiode, maar het is duidelijk dat de chauffeur regelmatig werd ingeroosterd voor overwerk en dat de beloning daarvoor dus een belangrijk onderdeel vormde van het gewoonlijke loon waar hij op kon rekenen. Van incidenteel overwerk is geen sprake. Daarmee is naar het oordeel van het hof voldaan aan de vereisten uit het arrest Hein/Holzkamm.