Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 13 januari 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:361
Feiten
MPS houdt zich bezig met het ter beschikking stellen van werknemers aan schepen, ook wel crewing genoemd. Werknemers hebben een arbeidsovereenkomst gesloten met MPS. In 2022 hebben MPS en Trading Line B.V. een Crew Management Agreement gesloten. Deze overeenkomst bepaalt onder meer dat de Ship Managers de betaling aan Trading Line B.V. moeten garanderen, die op haar beurt verantwoordelijk is voor de uitbetaling van salarissen en andere financiële verplichtingen aan de bemanning. De scheepseigenaren in kwestie zijn Alja Shipping, Trading Line Assets, Rivieren Poort en Cooperation c.s. De advocaten van werknemers hebben MPS en Trading Line B.V. gesommeerd om het achterstallige salaris aan werknemers te betalen. Aan deze sommaties is niet voldaan. Werknemers hebben in kort geding gevorderd dat MPS en Trading Line B.V. hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van achterstallige salarissen, wettelijke verhogingen, wettelijke rente, en bankkosten, met bedragen die per eiser zijn gespecificeerd. Daarnaast vorderen zij dat MPS en Trading Line B.V. verplicht worden om tijdig de salarissen van de nog werkzame bemanningsleden te blijven betalen, eveneens vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. Verder wordt gevorderd dat Alja Shipping, Trading Line Assets, Rivieren Poort en Cooperation c.s. toestaan dat de vorderingen van eisers worden verhaald op de respectieve schepen waarop werknemers hebben gewerkt, voor zover het verhaalsrecht in het betreffende rechtsgebied dit toestaat. Gedaagden hebben verweer gevoerd tegen de ingestelde vorderingen.
Oordeel
De voorzieningenrechter heeft zich bevoegd verklaard om kennis te nemen van de zaak. Deze bevoegdheid werd gebaseerd op een forumkeuzebeding in de arbeidsovereenkomsten en het feit dat gedaagde partijen geen beroep hebben gedaan op onbevoegdheid. Het spoedeisend belang bij in ieder geval vordering I is evident. Het gaat hier om achterstallig salaris van werknemers dat kennelijk al enkele maanden niet wordt betaald. De vorderingen werden echter slechts deels toegewezen, en beperkt tot de achterstallige loonbetalingen jegens de formele werkgever (MPS) die niet in de procedure verscheen. De voorzieningenrechter benadrukte dat MPS, als werkgever, verplicht blijft tot loonbetaling aan werknemers, ongeacht welk recht op de arbeidsovereenkomst van toepassing is. De overige vorderingen, zoals wettelijke verhogingen, rente en vergoeding van bankkosten werden afgewezen wegens een ontoereikende onderbouwing door werknemers. De voorzieningenrechter achtte Roemeens recht van toepassing op basis van artikel 8 Rome I-Verordening, nu werknemers hun arbeid voornamelijk in Roemenië verrichtten en daar ook hun gewone verblijfplaats hadden. Voor een beroep op Nederlandse wetgeving, zoals artikel 7:616a BW, ontbrak derhalve een juridische grondslag. Daarnaast wees de voorzieningenrechter de vorderingen tegen andere partijen, waaronder Trading Line B.V., af. Hij overwoog dat de aard van een kort geding zich niet leent voor de beoordeling van complexe feiten en bewijs, zoals de exacte rol van deze partijen in de arbeidsverhoudingen. Ook werd geen rechtsgrond gevonden om hen aansprakelijk te houden. De proceskosten werden toegewezen tegen de in het ongelijk gestelde partijen. De voorzieningenrechter maakte daarbij enkele ambtshalve beslissingen met betrekking tot de uitvoerbaarheid bij voorraad.