Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Breda), 24 december 2024
ECLI:NL:RBZWB:2024:9045
Feiten
Vier werknemers (van wie twee er gepensioneerd zijn) zijn werkzaam (geweest) bij werkgeefster, wier ondernemingsactiviteiten onder de werkingssfeeromschrijving van de verplichtstellingsbeschikking van Bpf Bouw vallen. De personen die vóór 1 januari 2003 werknemer waren, onder wie deze werknemers, hebben pensioen opgebouwd bij Delta Lloyd, nu NN. Werkgeefster is per 1 januari 2003 gaan deelnemen aan de pensioenregeling van BPF Bouw. De tot 1 januari 2003 opgebouwde pensioenaanspraken zijn achtergebleven bij NN. In het Pensioenreglement Bpf Bouw 1987 is opgenomen dat de premievrije aanspraken worden geïndexeerd met maximaal de loontrend van het voorafgaande jaar voor zover de financiële middelen van Bpf Bouw het toelaten. Werkgeefster heeft de indexering van de bij NN opgebouwde pensioenaanspraken door middel van een CBSI-overeenkomst ondergebracht bij Bpf Bouw. In deze overeenkomst is onder meer bepaald dat werkgeefster zich verbindt om de Coming Back Service voor de (gewezen) deelnemers in zijn pensioenregeling jaarlijks in te kopen bij en te betalen aan BPF Bouw op de door BPF Bouw aan te geven wijze. Vanaf 2010 tot en met 2022 heeft werkgeefster aan Bpf Bouw vervolgens koopsommen betaald voor de door Bpf Bouw bepaalde indexatie van de pensioenen. In 2022 is zij geconfronteerd met het voornemen van Bpf Bouw om een factuur te sturen die behoorde bij een koopsom voor een indexatie van 14,52% ten aanzien van de NN-pensioenaanspraken. Vervolgens heeft werkgeefster per 1 januari 2023 de CBSI-overeenkomst opgezegd. Werkgeefster heeft daarna geprobeerd de indexatie van de NN pensioenen met 3%, de loontrend, in te kopen bij Bpf Bouw of NN. Dat bleek bij beide niet mogelijk. Vervolgens heeft zij met al haar 43 deelnemers die pensioenaanspraken hadden opgebouwd bij NN overleg gehad. 39 van deze deelnemers hebben ingestemd met een indexatie van 0%. Vier werknemers vorderen primair nakoming van de pensioentoezegging en/of pensioenovereenkomst, c.q. nakoming van artikel 14 van het pensioenreglement, in de zin dat werkgeefster zorg draagt voor (af)financiering van de vanaf 1 januari 2023 verschuldigde koopsommen om te komen tot een indexatie van 14,52%, alsmede de voor de toekomst voor de indexaties verschuldigde koopsommen. Volgens werknemers was werkgeefster niet bevoegd de pensioenovereenkomsten/pensioentoezeggingen eenzijdig te wijzigen. Dit is in strijd met de eisen van goed werkgeverschap, de eisen voor eenzijdige wijziging van artikel 7:613 Burgerlijk Wetboek en/of artikel 19 van de Pensioenwet (PW) en de redelijkheid en billijkheid en/of onrechtmatig handelen.
Oordeel
Uitleg indexatieregeling
In het pensioenreglement Bpf Bouw 1987 is bepaald dat premievrije aanspraken worden geïndexeerd met maximaal de loontrend van het voorafgaande jaar voor zover het bestuur van het Bpf Bouw vindt dat de financiële middelen het toelaten. Het gaat hier dus om een voorwaardelijk indexatieperspectief. Dit is nog geen pensioenaanspraak in de zin van de PW. Dat neemt niet weg dat dit een toezegging van de werkgeefster is, tot nakoming waarvan zij is gehouden. De kantonrechter volgt de uitleg van werknemers dat sprake is van een voorwaardelijk indexatieperspectief. Werkgeefster heeft haar medewerkers in een brief van 12 december 2006 medegedeeld dat de indexatie van het pensioen voorwaardelijk is en o.a. afhankelijk is van de middelen van het Bpf Bouw. Ook heeft zij toen medegedeeld dat als er een indexatie door Bpf Bouw wordt toegekend, zij ervoor zorgt dat ook het pensioen bij Nationale Nederlanden wordt geïndexeerd.
Eenzijdige wijziging en nakoming pensioentoezegging
Voor zover werkgeefster stelt dat er zwaarwegende bedrijfseconomische omstandigheden zijn op basis waarvan de onderneming heeft kunnen besluiten tot eenzijdige wijziging van de pensioenovereenkomst in die zin dat het indexeringsregeling niet langer geldt, wordt zij wegens onvoldoende onderbouwing niet gevolgd. Op grond van artikel 14 van de pensioenovereenkomst en de uitleg van deze bepaling dient werkgeefster per 1 januari 2023 te indexeren met 14,52%. Zij heeft dit echter niet gedaan en heeft de CBSI-overeenkomst eenzijdig volledig beëindigd. Werkgeefster was niet gerechtigd de indexaties vanaf 1 januari 2023 eenzijdig op 0% te stellen. De vordering van werknemers wordt toegewezen. De gevorderde dwangsom wordt gematigd. De gevorderde wettelijke rente wordt afgewezen omdat het niet om een vordering tot betaling van een geldsom aan werknemers gaat en de mogelijke vertraging in de betaling daarvan, maar om een nakoming van een indexatieregeling uit de pensioenovereenkomst.