Rechtspraak
Feiten
Eiseres is op 7 augustus 1989 in dienst getreden bij werkgeefster, een accountant- en adviesbureau. De arbeidsovereenkomst van eiseres bevat een concurrentiebeding. Eiseres heeft het dienstverband per 1 oktober 2024 opgezegd en is in dienst getreden bij een administratiekantoor. In het onderhavige kort geding vordert eiseres schorsing van het concurrentiebeding en subsidiair gedeeltelijke matiging van het concurrentiebeding en een veroordeling van werkgever in de proceskosten. Werkgever concludeert tot niet-ontvankelijkheid van eiseres dan wel tot afwijzing van de vorderingen. Volgens werkgever is het beding nog steeds van kracht en is het niet zwaarder gaan drukken.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Eiseres heeft spoedeisend belang bij een beslissing. Hoewel zij reeds in dienst is bij een andere werkgever, is duidelijkheid met betrekking tot het concurrentiebeding noodzakelijk zodat bij het uitvoeren van haar werkzaamheden boetes voorkomen kunnen worden. Tijdens de comparitie heeft werkgever aangegeven bereid te zijn, ongeacht overeenstemming tussen partijen, het beding te beperken tot een relatie- en antironselbeding. Eiseres voert aan dat omdat haar functiewijzigingen steeds in een addenda zijn vastgelegd waarin de toepasselijkheid van het concurrentiebeding niet expliciet is benoemd, dit geacht moet worden niet (opnieuw) overeengekomen te zijn. De kantonrechter volgt eiseres niet in deze stelling, omdat uit de addenda niet blijkt dat partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst wilden aangaan. Eiseres voert daarnaast aan dat het beding zwaarder is gaan drukken. Gedaagde voert aan dat dat niet het geval is omdat eiseres een normale carrièreontwikkeling heeft doorgemaakt. De kantonrechter acht het niet aannemelijk dat de inhoud van de werkzaamheden van eiseres ingrijpend is gewijzigd, aangezien het takenpakket dat eiseres in verschillende functies heeft gehad nauwelijks verschilde. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de groei die ‘Kantoor Venlo’ heeft doorgemaakt, bij indiensttreding niet voorzienbaar was. De vraag is of gedaagde voldoende belang heeft bij de handhaving van het concurrentiebeding. De kantonrechter weegt mee dat eiseres inmiddels een andere baan heeft en dat zij bij de comparitie heeft verklaard dat zij niet aanneemt dat haar werkgever van haar verlangt dat zij werkzaamheden voor relaties van gedaagde zou uitoefenen. De kantonrechter overweegt dat eiseres feitelijk niet gehinderd wordt door het beding zoals dat er nu ligt. Gedaagde heeft aangevoerd te vrezen voor het verlies van goodwill van klanten die door haar vertrek gedaagde de rug zullen toekeren. Via haar werkzaamheden onderhield eiseres contact met relaties, maar doorgaans op het niveau van administratief medewerkers. Dat een cliënt van de accountant vertrekt naar een ander kantoor omdat een administratief medewerkster daarheen is vertrokken is dus niet erg waarschijnlijk. De nieuwe werkgever van eiseres hanteert ook lagere tarieven en werkt voor andersoortige klanten. Ook daarom is het niet aannemelijk dat relaties eiseres zullen volgen. Beide partijen hebben de kantonrechter niet weten te overtuigen van het belang van schorsing dan wel handhaving van het beding. De primaire vordering van eiseres wordt toegewezen, nu de kantonrechter het, gelet op het uitgangspunt van vrije arbeidskeuze, aannemelijk acht dat de rechter in een bodemprocedure het beding zal vernietigen. Gedaagde wordt in de proceskosten veroordeeld.