Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 5 februari 2025
ECLI:NL:RBAMS:2025:725
Feiten
Werknemer is als anesthesioloog in dienst bij de Stichting Amsterdam UMC (hierna: UAMC) en heeft op 18 juni 2020 in het bijzijn van twee andere collega’s zijn toenmalige leidinggevende beschuldigd van seksueel misbruik van een collega. UAMC en werknemer hebben op 6 oktober 2020 een beëindigingsovereenkomst (hierna: VSO) gesloten. In artikel 11 van de VSO is opgenomen dat partijen jegens derden geen schadelijke uitlatingen over elkaar mogen doen. Verder staat in een bijlage bij de VSO bij welke onderzoeken werknemer als copromotor en auteur betrokken blijft. Werknemer heeft vervolgens op 12 maart 2021 een arbeidsovereenkomst gesloten met het Universitair Medisch Centrum Utrecht (hierna: UMCU) op grond waarvan hij per 1 juni 2021 in dienst zou treden als medisch afdelingshoofd anesthesiologie en binnen een aantal maanden zou worden voorgedragen als hoogleraar. Nog voor zijn indiensttreding heeft UMCU de arbeidsovereenkomst opgezegd. In de opzeggingsbrief staat als reden vermeld dat UMCU verontrustende signalen van collega’s uit Amsterdam heeft gehoord over werknemer. De voorzitter van de raad van bestuur van AUMC heeft op 24 maart 2021 een brief gestuurd aan UMCU, waarin onder meer wordt aangegeven dat er een onderzoek is ingesteld naar aanleiding van beweerdelijk ongewenst gedrag binnen een afdeling en dat dit gedrag geen betrekking had op werknemer. Werknemer vordert een verklaring voor recht dat AUMC wanprestatie heeft gepleegd en/of onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld alsmede verwijzing naar de schadestaatprocedure. Volgens werknemer moet op grond van de redelijkheid en billijkheid de bewijslast worden omgekeerd. Bij beschikking van 29 juli 2021 heeft deze rechtbank op verzoek van werknemer een voorlopig getuigenverhoor gelast. AUMC heeft in februari 2024 vragen beantwoord van het platform Follow the Money (hierna: FTM) over misstanden binnen AUMC. Daarin is ook een beschuldiging van werknemer aan de orde gekomen.
Oordeel
Stelplicht en bewijslast
De rechtbank oordeelt als volgt. Omdat werknemer stelt dat AUMC wanprestatie en/of een onrechtmatige daad heeft gepleegd en AUMC dit gemotiveerd heeft betwist, rust de bewijslast van die stelling in beginsel op hem. Werknemer stelt dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere bewijslast moet voortvloeien. De schadelijke uitlatingen van AUMC hebben zich in een besloten kring voorgedaan, waarbij AUMC en UMCU en niet werknemer waren betrokken. Bovendien heeft hij als natuurlijk persoon veel minder (financiële) middelen voorhanden dan AUMC. De rechtbank ziet geen reden voor omkering van de bewijslast. Onder meer het feit dat werknemer om hem moverende redenen twee personen niet als getuige heeft opgeroepen komt voor zijn rekening en risico. Ook ziet de rechtbank geen reden voor een voorshands oordeel. In de opzeggingsbrief van UMCU staat niet wat de verontrustende signalen precies inhielden. ‘Verontrustende signalen’ zijn niet per definitie schadelijke uitlatingen. Daarnaast speelt mee dat uit de hiervoor weergegeven voorgeschiedenis volgt dat de situatie rondom werknemer voor het sluiten van de VSO algemeen bekend was binnen AUMC en dat er veel contact was tussen AUMC en UMCU. De rechtbank acht het daarom zeer waarschijnlijk dat de situatie rondom werknemer bij AUMC al voor het sluiten van de VSO ook bij collega’s van UMCU bekend is geworden.
Getuigenverhoren
De rechtbank oordeelt als volgt. De getuigenverklaring van werknemer is onvoldoende om hem gelijk te geven. Allereerst omdat hij enkel verklaart over wat hij van anderen heeft gehoord. Daarnaast is hij een partijgetuige en kan zijn verklaring zonder aanvullend bewijs geen bewijs in zijn voordeel opleveren. Uit de getuigenverklaringen volgt ook verder niet dat er schadelijke uitlatingen over werknemer zijn gedaan. Dat er contacten zijn tussen AUMC en UMCU en dat daarbij een aantal personen ook over werknemer hebben gesproken, zoals uit de getuigenverklaringen blijkt, maakt nog niet dat sprake is van schadelijke uitlatingen als bedoeld in de VSO.
Schadelijke uitlatingen jegens FTM en schending Annex A bij de VSO en (na)zorgplicht
De rechtbank volgt werknemer niet in zijn stelling dat AUMC zich schadelijk over hem heeft uitgelaten jegens FTM omdat er sprake is van een feitelijke vaststelling van wat het vermeende slachtoffer heeft gezegd en dat kan niet worden gekwalificeerd als een schadelijke uitlating van AUMC. AUMC betwist dat in strijd met de bijlage is gehandeld. Tegenover de gemotiveerde betwisting door AUMC had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van werknemer gelegen om zijn stelling (uiterlijk tijdens de zitting) nader te onderbouwen. De conclusie is dan ook dat van schending van Annex A bij de VSO geen sprake is. De stelling van werknemer dat AUMC onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door schending van haar (na)zorgplicht, omdat haar medewerkers zich schadelijk over hem hebben uitgelaten en AUMC niet heeft ingegrepen, faalt. Er is niet komen vast te staan dat schadelijke uitlatingen zijn gedaan over werknemer jegens UMCU, zodat van onrechtmatig handelen van AUMC ook geen sprake is. Verder heeft AUMC in overleg met de advocaten van partijen een verklaring van 24 maart 2021 opgesteld, die aan UMCU is gezonden. Daarin staat dat er geen sprake is geweest van een op non-actiefstelling van werknemer en dat het onderzoek naar ongewenst gedrag binnen AUMC niet werknemer betrof.