Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Breda), 28 maart 2025
ECLI:NL:RBZWB:2025:1921
Feiten
Werknemer, sinds januari 2021 in dienst bij werkgever als procesoperator, meldt zich op 1 juli 2024 ziek. De bedrijfsarts acht hem op 20 september volledig arbeidsongeschikt. Een tweede bedrijfsarts oordeelt op 6 november dat hij licht werk kan doen: tweemaal twee uur per week onder specifieke voorwaarden. Werkgever sommeert werknemer dit advies op te volgen en wijst op een mogelijke loonstop bij weigering. Werknemer verricht kort werkzaamheden, maar meldt zich op 22 november opnieuw ziek. In gesprekken met HR weigert hij voorgesteld licht werk in de kantine, waarop werkgever per 6 december de loonbetaling stopt. Werknemer hervat vanaf 19 december beperkt werk en werkgever betaalt opnieuw loon, maar stopt dit opnieuw vanaf 13 januari 2025 na een nieuwe ziekmelding. Werknemer vordert loonbetaling over december 2024 en januari-februari 2025, inclusief ploegentoeslag, wettelijke verhoging en rente. Hij stelt dat hij medisch niet in staat was te werken, dat werkgever geen medewerking gaf aan een second opinion, en dat er geen geldige schriftelijke waarschuwing is gegeven zoals vereist in artikel 7:629 lid 7 BW. Een deskundigenoordeel van het UWV bevestigt dat hij in de betreffende periode volledig arbeidsongeschikt was. Werkgever verweert zich met de stelling dat werknemer zijn re-integratieverplichtingen heeft geschonden door het advies van de bedrijfsarts niet op te volgen, en dat hij voldoende is gewaarschuwd. Volgens werkgever is het deskundigenoordeel ondeugdelijk onderbouwd en is er geen sprake van onterechte looninhouding.
Oordeel
Werknemer vordert in kort geding betaling van loon en ploegentoeslag over twee periodes waarin werkgever de loonbetaling heeft stopgezet. Volgens de kantonrechter is er sprake van spoedeisend belang. Toewijzing is mogelijk als aannemelijk is dat de vordering in een bodemprocedure zal slagen. De kernvraag is of werkgever gerechtigd is tot een loonstop wegens het weigeren van passende arbeid. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval. Werknemer heeft recht op loondoorbetaling tijdens ziekte (art. 7:629 BW), tenzij sprake is van een in lid 3 genoemde uitzondering. Werkgever stelt dat werknemer twee keer twee uur per week passende arbeid weigert, maar baseert zich enkel op een advies van de bedrijfsarts van 6 november 2024. Deze heeft werknemer nadien niet meer gezien, ondanks nieuwe medische informatie en het verzoek om een second opinion. Werknemer heeft gemotiveerd betwist tot deze arbeid in staat te zijn en zich opnieuw volledig ziek gemeld. Werkgever had onder deze omstandigheden een herbeoordeling moeten laten plaatsvinden. Het deskundigenoordeel van het UWV, waarin werknemer volledig arbeidsongeschikt wordt geacht, weegt zwaarder dan het verouderde en summiere advies van de bedrijfsarts. Dat werkgever daarbij niet is gehoord, doet daaraan niet af: de informatie van de bedrijfsarts is wel meegewogen. Daarnaast heeft werkgever niet voldaan aan de wettelijke plicht tot onverwijlde kennisgeving van de loonstop per 13 januari 2025 (art. 7:629 lid 7 BW). Na hervatting van de loonbetaling op 19 december 2024 was een nieuwe waarschuwing vereist. Die volgde pas op 15 januari 2025. De loonstop is daarom over beide periodes onterecht. De gevorderde loon- en ploegentoeslag worden toegewezen. Ook de nevenvorderingen (wettelijke verhoging, wettelijke rente en incassokosten) worden toegewezen, nu deze voldoende samenhangen met de hoofdvordering. De wettelijke verhoging wordt gematigd tot 25%.