Naar boven ↑

Rechtspraak

VISION LIGHT TECH B.V./Werknemer
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 26 maart 2025
ECLI:NL:RBOBR:2025:1749
Onrechtmatige concurrentie door opzetten eigen bedrijf?

Feiten en omstandigheden

VLT drijft een wereldwijd opererende groothandel in optische artikelen (lenzen, filters, lampen en toebehoren). X is van november 2021 tot december 2022 als zelfstandig adviseur werkzaam geweest voor VLT.  X is de echtgenoot van werkneemster A. Per 17 mei 2023 is Iolite opgericht. Eerder, namelijk op 3 februari 2023, heeft C de domeinnaam iolite-vision.nl geregistreerd. Werknemers A en B (voormalig werknemers van VLT) en C waren ten tijde van de oprichting van Iolite (indirect) bestuurders. Iolite opereert in dezelfde branche als VLT. Op 27 juni 2023 heeft VLT X gesommeerd om zijn (gesteld) onrechtmatig handelen te staken en gestaakt te houden en heeft VLT hem aansprakelijk gehouden voor de (gesteld) geleden schade. Op 19 december 2023 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag een kortgedingvonnis gewezen waarin - kort gezegd - is bepaald dat er geen inbreuk is op het merkrecht of het handelsnaamrecht van VLT door Iolite en dat de website van Iolite niet hoeft te worden aangepast. De vorderingen van VLT zijn afgewezen. VLT vordert een verklaring voor recht dat X en Iolite onrechtmatig hebben gehandeld jegens VLT.

Oordeel

X en Iolite betwisten dat er sprake is van onrechtmatige concurrentie en zij concluderen daarom tot afwijzing van de vorderingen van VLT met veroordeling van VLT in de proceskosten. Ter toelichting voeren zij onder meer aan dat X enkel losse opdrachten op het gebied van human resources uitvoerde. Hij ontkent dat hij nauw betrokken was bij de bedrijfsvoering en bijzonderheden van de onderneming van VLT. X betwist een strategisch adviseur te zijn geweest. X betwist daarnaast dat hij vertrouwelijke informatie van VLT inzet binnen Iolite. Voor zover VLT aan X en Iolite verwijt dat zij onrechtmatig handelen door te profiteren van het onrechtmatig handelen van werknemers A en B, kan de rechtbank daarover kort zijn. In haar vonnis van 20 maart 2025 in de kantonzaak met zaaknummer 10755797 / CV EXPL 23-4679 heeft de kantonrechter overwogen en beslist dat er geen sprake is van onrechtmatige werknemersconcurrentie van werknemers A en B. De rechtbank neemt die overwegingen en beslissingen in deze zaak over en sluit daarbij aan. Waar niet is komen vast te staan dat er sprake is van onrechtmatige werknemersconcurrentie door werknemers A en B, kan in het verlengde daarvan ook geen sprake zijn van het profiteren van dat onrechtmatig handelen.

Over het verwijt aan X dat hij mede een concurrerend bedrijf heeft opgezet en daarbij gebruikmaakt van zijn als strategisch adviseur opgedane kennis overweegt de rechtbank als volgt. Het antwoord op de vraag waarom de rechtbank VLT niet volgt in dat verwijt, ligt grotendeels al besloten in het vonnis van 20 maart 2025 in de kantonzaak met zaaknummer 10755797 / CV EXPL 23-4679. Hoewel X niet in dienst was als werknemer maar korte tijd als opdrachtnemer voor VLT werkzaam is geweest, ziet de rechtbank geen aanleiding op hem een wezenlijk andere beoordeling toe te passen dan op werknemers A en B als ex-werknemers. Waar het specifiek de kennis van X betreft en waarvan hij volgens VLT op onrechtmatige wijze gebruik zou hebben gemaakt, overweegt de rechtbank als volgt. Namens VLT is op de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard over de rol van X als (tijdelijke) opdrachtnemer bij VLT en de informatie waarover hij dientengevolge beschikte. P&O was zijn vak (opstellen vacatures, (mee)voeren van personeelsgesprekken) en hij beschikte over gegevens om de website te maken. Met die gegevens is X niet ‘naar buiten’ gegaan, aldus VLT. VLT heeft daaraan toegevoegd dat X betrokken was bij strategische gesprekken over de bedrijfsvoering, waar het bedrijf naartoe ging, waar de kansen lagen, enzovoort Hij zou ook toegang hebben gehad tot prijsinformatie en (al dan niet rechtstreeks) toegang hebben gehad tot het SRP-systeem. X bestrijdt dit gedeeltelijk, maar ook als VLT hier het gelijk aan haar zijde heeft, dan leidt dat nog niet tot de conclusie dat X onrechtmatig heeft gehandeld met de oprichting van Iolite richting VLT. De rechtbank kan uit de stellingen van VLT niet destilleren dat X de beschikking heeft gehad over (a) vertrouwelijke gegevens, die (b) verband houden met het verwijt dat aan de onrechtmatige concurrentie ten grondslag is gelegd (het benaderen en trachten over te halen van klanten om over te stappen naar Iolite: iets waarvan overigens VLT ook niet stelt dat X zich daar schuldig aan zou hebben gemaakt) en (c) waarvan gebruik is gemaakt. Nu X ook niet contractueel met VLT heeft afgesproken dat hij zich niet in concurrentie met VLT mag begeven na zijn opdracht, ziet de rechtbank geen grondslag hem een verwijt te maken dat de vorderingen van VLT zou kunnen dragen. De vorderingen van VLT worden afgewezen.