Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Bergen op Zoom), 1 april 2025
ECLI:NL:RBZWB:2025:2056
Verstekvonnis in kort geding. Werkgever heeft werknemer nettoloon betaald, dat minder is dan het wettelijk minimumloon. Werknemer vordert het verschil.

Feiten

Werknemer is op 4 maart 2024 in dienst getreden bij werkgever in de functie van algemeen technisch medewerker, tegen een loon van € 1.900 netto per maand en 8% vakantietoeslag. De arbeidsduur bedroeg 38 uur per week. De arbeidsovereenkomst is omstreeks 30 september 2024 geëindigd. In totaal heeft werkgever € 12.400 aan netto loon betaald. Over de maanden augustus en september 2024 heeft werkgever geen reiskostenvergoeding betaald. Werkgever heeft nooit loonspecificaties verstrekt. Werknemer vordert onder meer salaris, vakantiegeld en reiskosten, omdat werkgever hem minder loon heeft betaald dan het wettelijk minimumloon.

Oordeel

Werkgever is niet verschenen. De loonvordering kwalificeert als spoedeisend. Op basis van de door werknemer overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd – en met inachtneming van het feit dat werkgever geen verweer heeft gevoerd – wordt in rechte uitgegaan van de juistheid van de stellingen van werknemer. Dit betekent dat als vaststaand wordt aangenomen dat werkgever niet aan werknemer heeft uitgekeerd waar hij – op grond van de wet en de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst – recht op had. Daarbij komen de loon- en vakantiegeldvorderingen van werknemer de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. Aannemelijk is dan ook dat de vorderingen in een bodemprocedure zullen worden toegewezen. De loonbetalingsvorderingen van werknemer worden daarom bij wijze van voorlopige voorziening toegewezen inclusief een wettelijke verhoging van 50%. Ook moet werkgever op straffe van een dwangsom bruto/nettospecificaties overleggen. Werkgever wordt veroordeeld in de proceskosten.