Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 15 april 2025
ECLI:NL:GHDHA:2025:578
Feiten
Werknemer is in 1989 in dienst getreden bij P&O North Sea Ferries B.V. (hierna: P&O). Hij werkte laatstelijk als hoofdwerktuigkundige (hierna: hwtk). Partijen hebben in 2021 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarmee de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd. Op de vaststellingsovereenkomst is een met de vakbond gesloten Sociaal Plan, met daarin een wederindiensttredingsvoorwaarde, van toepassing. Op 24 juni 2021 heeft werknemer contact opgenomen met P&O en aanspraak gemaakt op de functie van hwtk, omdat daarvoor volgens hem een vacature is opengesteld. In eerste aanleg heeft werknemer gevorderd P&O te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, omdat P&O hem niet conform het Sociaal Plan de functie behorende bij de vacature van hwtk heeft aangeboden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat P&O schadeplichtig is en P&O veroordeeld aan werknemer te betalen (1) een bedrag van € 6.583,76 te vermeerderen met wettelijke rente en (2) het door werknemer te lijden fiscaal nadeel van een in één bedrag te ontvangen schadevergoeding. Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld.
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt. Het geschil betreft de uitleg van de wederindiensttredingsvoorwaarde. In geschil is of er sprake is van de situatie waarin P&O “een vacature uitzet voor dezelfde functie en/of dezelfde werkzaamheden als die die Boventallige werknemer laatstelijk bij de werkgever verrichtte”, zoals in artikel 2.9 van het Sociaal Plan is bepaald. Het debat spitst zich toe op de vraag wat wordt bedoeld met “het uitzetten van een vacature”. Volgens werknemer is daarvan sprake in alle situaties waarin een functie binnen P&O vrijkomt die gelijk is aan zijn oude functie of een functie met dezelfde werkzaamheden als die hij voorheen verrichtte. P&O stelt zich op het standpunt dat het alleen gaat om de situatie waarin extern in deze functie en/of werkzaamheden wordt voorzien. P&O zoekt voor de uitleg van artikel 2.9 van het Sociaal Plan aansluiting bij artikel 7:681 lid 1 sub d BW. Het was de bedoeling een gelijke regeling te treffen voor enerzijds de werknemers die door middel van een vaststellingsovereenkomst vrijwillig zouden vertrekken en anderzijds de werknemers die met toestemming van UWV zouden worden opgezegd. De wettelijke bepaling is alleen van toepassing indien extern een vacature wordt uitgezet en niet indien daar intern invulling aan wordt gegeven. Dat geldt dus volgens P&O ook voor artikel 2.9. Het hof volgt P&O in dit standpunt. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 7:681 lid 1 aanhef en sub d BW blijkt dat de tekst “door een ander laat verrichten” zoals in deze wetsbepaling is opgenomen, uitsluitend ziet op de situatie dat de werkgever een (nieuwe) werknemer in dienst neemt of daarvoor een zelfstandige inhuurt. Anders gezegd: het moet gaan om het extern aantrekken van een werker. Het gaat niet om het intern vervullen van een vacature. Het hof gaat ervan uit dat artikel 2.9 dezelfde bescherming beoogt te bieden als de bescherming die artikel 7:681 lid 1 sub d BW biedt in geval van opzegging. Die bescherming is nodig, omdat de werknemer die een vaststellingsovereenkomst met zijn werkgever sluit waarbij de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden eindigt, zich niet kan beroepen op de bescherming van artikel 7:681 lid 1 sub d BW. Bij de reorganisatie die hier aan de orde is, zijn er ook arbeidsovereenkomsten met collega’s van werknemer geëindigd door middel van opzegging. Het hof ziet niet in waarom aan de werknemers die een vaststellingsovereenkomst sluiten een verdergaande bescherming zou moeten toekomen. Het hof komt tot de slotsom dat er in de tekst van het Sociaal Plan of de vaststellingsovereenkomst geen aanknoping is te vinden voor de uitleg dat met artikel 2.9 is beoogd een ruimere of andere bescherming te bieden dan die van artikel 7:681 lid 1 sub d BW. In dit geval is de functie van hwtk intern vervuld. Artikel 2.9 van het Sociaal Plan is daarop niet van toepassing. Van een toerekenbare tekortkoming (of onrechtmatige daad) van P&O is daarom geen sprake. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en, opnieuw rechtdoende, wijst de vorderingen van werknemer af.