Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 29 april 2025
ECLI:NL:GHDHA:2025:702
Feiten
Sunway exploiteert een internationale pakketdienst. Werknemer is in 2022 in dienst getreden van Sunway voor 40 uur per week. De werkzaamheden van werknemer bestonden uit het ophalen en wegbrengen van pakketten van en naar klanten in Nederland. Op 27 december 2023 heeft werknemer zich ziek gemeld. Op 12 februari 2024 heeft werknemer de arboarts bezocht. Die heeft geconstateerd dat werknemer vanwege fysieke beperkingen niet geschikt is voor zijn gebruikelijke werkzaamheden. Hij heeft laten weten dat werknemer aangepaste werkzaamheden kan verrichten gedurende twee uur per dag. Op basis van dit advies heeft werknemer twee uur per dag administratief werk voor Sunway verricht. Sunway heeft met de salarisbetaling van de maand januari 2024 een bedrag van bijna € 1.100 ingehouden. Werknemer heeft bij brief van 19 februari 2024 bezwaar gemaakt tegen de inhouding van dit salaris. Verder heeft hij Sunway in die brief gevraagd om mee te denken over zijn re-integratiewerkzaamheden. Hij heeft Sunway gevraagd of hij de administratieve werkzaamheden in de loods in Vlaardingen mocht verrichten in plaats van op het kantoor in Den Haag, zodat hij reistijd en -kosten kon besparen. Sunway heeft dit verzoek niet gehonoreerd. Op 4 april 2024 heeft de arboarts werknemer opnieuw gesproken. In de verslaglegging heeft de arboarts geschreven dat werknemer nog steeds fysieke beperkingen ervaart en dat daar beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren bijgekomen zijn, mogelijk vanwege het feit dat werknemer de arbeidsrelatie als gespannen ervaart. Nadien kwamen bij Sunway signalen binnen dat werknemer werkzaamheden zou verrichten voor een ander bedrijf. Op 13 mei 2024 heeft Sunway werknemer zien rijden in een witte bestelbus. Hij heeft gezien dat werknemer pakketten rondbracht. Op 22 mei 2024 is werknemer opnieuw in de witte bestelbus gezien. Werknemer is bij een tankstation langs de snelweg aangesproken en hem is gevraagd of hij aan het werk was. Werknemer heeft dit ontkend. Sunway heeft werknemer vervolgens op 23 mei 2024 op staande voet ontslagen. Werknemer vecht het ontslag op staande voet aan en verzoekt om uitbetaling van de billijke vergoeding, transitievergoeding en gefixeerde schadevergoeding. De kantonrechter heeft de verzoeken afgewezen. Werknemer is in hoger beroep gegaan.
Oordeel
Naar het hof begrijpt, is de kern van het verwijt dat Sunway aan werknemer maakt dat deze tijdens ziekte heimelijk elders pakketdienstwerkzaamheden heeft verricht, nadat de bedrijfsarts nog recent (2 mei 2024) had geadviseerd hem de komende vier weken niet te belasten met werkzaamheden, zodat hij al zijn energie zou kunnen gebruiken voor herstel en behandeling. Bij de beoordeling van het verwijt dat Sunway aan werknemer maakt, neemt ook het hof dit advies van de bedrijfsarts tot uitgangspunt. Dat advies betekent naar het oordeel van het hof dat het werknemer niet vrijstond om werkzaamheden voor een ander te verrichten voor zover die werkzaamheden zijn herstel of re-integratie zouden kunnen belemmeren of vertragen. Als het rondbrengen van pakketjes voor zijn neef zijn re-integratie of herstel had kunnen vertragen, had werknemer daarvan moeten afzien (of daarover met de arboarts moeten overleggen) omdat het verrichten van die werkzaamheden Sunway dan zou benadelen. Dat werknemer voor die werkzaamheden niet betaald kreeg – het ging volgens hem om een vriendendienst – maakt dit niet anders. Anderzijds betekent het advies van de bedrijfsarts niet dat het werknemer niet was toegestaan een vriendendienst voor een ander te doen, als die werkzaamheden zijn herstel niet belemmerden of vertraagden. Het komt erop neer in hoeverre de werkzaamheden die werknemer verrichtte daadwerkelijk belastend zijn geweest en zijn herstel hebben belemmerd/vertraagd. Daarover heeft Sunway geen duidelijkheid gegeven, terwijl dit wel op zijn weg lag. Hij heeft volstaan met de stelling dat alleen al het verrichten van werkzaamheden voor een derde tijdens ziekte een grond voor ontslag op staande voet oplevert. Het hof volgt Sunway hierin niet. Sunway heeft gesteld dat het zware pakketten waren die werknemer voor zijn neef rondbracht. Dit is echter door werknemer weersproken. Volgens werknemer ging het om brievenbuspakketten. Sunway heeft zijn stelling vervolgens niet nader onderbouwd, terwijl hij hiervoor wel de gelegenheid heeft gehad. Hij heeft betoogd dat hij beeldopnames had gemaakt van werknemer op het moment dat hij werknemer “betrapte”, omdat hij bewijs wilde verzamelen. Die beeldopnames heeft hij echter niet in het geding gebracht. Bovendien heeft de raadsheer-commissaris tijdens de mondelinge behandeling aan werknemer gevraagd of hij heeft gezien dat werknemer zwaardere pakketten rondbracht. Evenmin heeft Sunway overleg met de bedrijfsarts gehad om te achterhalen in hoeverre de werkzaamheden die werknemer voor zijn neef verrichtte aan zijn (spoedig) herstel in de weg zouden staan. Het gaat in dit geval niet alleen om de verwijtbaarheid van het handelen van werknemer, maar ook om de vraag of de handelwijze van werknemer van zodanige ernst is dat van Sunway niet kon worden gevergd dat hij de arbeidsovereenkomst zou laten voortduren (vgl. artikel 7:678 BW). Die vraag beantwoordt het hof ontkennend. Het ontslag op staande voet heeft voor werknemer bovendien ernstige gevolgen, zo heeft hij in hoger beroep toegelicht. Die gevolgen bestaan eruit dat hij geen aanspraak heeft op een WW-uitkering en ook een volgende werkgever niet snel bereid zou zijn om hem aan te nemen gegeven het ontslag op staande voet. Onder die omstandigheden had het voor de hand gelegen dat Sunway met werknemer (al dan niet na een advies van de bedrijfsarts) in gesprek was gegaan over de werkzaamheden die hij voor zijn neef verrichtte en in hoeverre die werkzaamheden niet ook voor Sunway zouden kunnen worden verricht. Het voorgaande betekent dat, alle gestelde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, geen sprake is van een rechtsgeldige dringende reden voor ontslag op staande voet.