Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 15 april 2025
ECLI:NL:RBOBR:2025:2357
Feiten
Werknemer is op 1 oktober 2021 in dienst getreden bij het Koning Willem I College (hierna: KW1C) als instructeur motorvoertuigentechniek. De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is verlengd. Sinds 28 augustus 2023 is werknemer arbeidsongeschikt. Per 1 oktober 2023 is de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd nogmaals verlengd. In januari 2024 heeft werknemer telefonisch te horen gekregen dat zijn arbeidsovereenkomst niet meer zal worden verlengd. Op 18 juni 2024 heeft er een vervolggesprek plaatsgevonden, waarin werknemer is geïnformeerd dat zijn arbeidsovereenkomst niet werd verlengd in verband met het niet afronden van de opleiding binnen de gestelde tijd. Werknemer is geïnformeerd dat hij er tijdens zijn dienstverband niet in is geslaagd om een associate degree-opleiding voor onderwijsondersteuners te behalen, hoewel KW1C hem daartoe wel gefaciliteerd heeft door de opleiding te bekostigen en werknemer extra studietijd te geven. Werknemer stelt dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen door KW1C. KW1C zou in strijd met de Wgbh/cz hebben gehandeld, omdat werknemer meerdere chronische ziektes heeft. Ook voert werknemer aan dat KW1C, gelet op de cao, de mogelijkheid had om van de ketenregeling af te wijken door de keten uit te breiden met één jaar, gelet op de persoonsgebonden en/of aan de opleiding gerelateerde redenen. Door dit niet te doen en te verwijzen naar de ketenregeling heeft KW1C volgens werknemer een valse reden opgegeven. Ook voert werknemer aan dat KW1C hem heeft verplicht om deel te nemen aan de gezondheidsweek en de uitslag daarvan te bespreken binnen het team, terwijl dit in strijd is met de AVG. Ook heeft KW1C volgens werknemer te weinig gedaan om zijn re-integratie te laten slagen. Werknemer verzoekt een billijke vergoeding van € 100.000. KW1C voert aan dat, op grond van de cao, het uitgangspunt is dat een werknemer in de functie van instructeur in opleiding, de wettelijke bekwaamheidsvereisten binnen 24 maanden behaalt. Vanwege de persoonlijke omstandigheden van werknemer is hem een verlengde arbeidsovereenkomst aangeboden. Omdat er onvoldoende progressie in de opleiding van werknemer zat, is hem uiteindelijk medegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst niet nogmaals werd verlengd. KW1C voert bovendien aan niet bekend te zijn geweest met de chronische ziektes van werknemer op het moment dat werd besloten zijn arbeidsovereenkomst niet te verlengen.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werknemer heeft onvoldoende onderbouwd dat er, ten tijde dat KW1C hem informeerde dat de arbeidsovereenkomst niet werd verlengd, sprake was van een chronische ziekte, en dat KW1C daar kennis over had. Dat er na de deelname van werknemer aan de gezondheidsweek naar voren kwam dat hij leed aan een burn-out, betekent niet automatisch dat er sprake is van een chronische ziekte. Dat werknemer behandelingen die hij onderging met KW1C heeft gedeeld, is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een chronische ziekte. Ten aanzien van het argument van werknemer dat er wel een vierde arbeidsovereenkomst mogelijk was, merkt de kantonrechter op dat uit de cao volgt dat de derde overeenkomst al de uitzondering was, waardoor er geen vierde tijdelijke arbeidsovereenkomst mogelijk was. De kantonrechter overweegt dat het bij aanvang van het dienstverband voor beide partijen duidelijk was dat werknemer binnen de afgesproken termijn de opleiding diende te halen. Er was echter voldoende aanwijzing voor KW1C dat werknemer de opleiding niet binnen de geschetste termijn zou halen. Dat KW1C verder mogelijk steken heeft laten vallen, bijvoorbeeld in de re-integratie, levert geen ernstig verwijtbaar handelen op en leidt niet tot een andere uitkomst. De hoge drempel van de ernstige verwijtbaarheid wordt niet gehaald en de verzoeken van werknemer worden afgewezen. Werknemer wordt in de proceskosten veroordeeld.