Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 8 februari 2011
ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0520
werknemer/Arriva Personenvervoer Nederland BV en Pleijsier Bouw Genemuiden BV
Werknemer (60 jaar) is van medio 1967 tot begin 1970 eerst als timmerman in dienst geweest van de rechtsvoorgangster van Pleijsier. Werknemer is van 1970 tot 1972 in dienst geweest van Transportbedrijf Driessen. Hij is vervolgens van 1972 tot 2005 in de functie van buschauffeur/touringcarchauffeur eerst in dienst geweest van de rechtsvoorgangers van Arriva en vervolgens bij Arriva (hierna tezamen: Arriva) bij de vestiging Zwartsluis. De bussen bij Arriva worden eenmaal per jaar helemaal nagekeken. Per dag waren er in de vestiging Zwartsluis 1 à 2 bussen voor onderhoud binnen. Tot begin jaren tachtig werden bij het schoonmaken de remmen (waaronder de remleidingen en de remvoering) doorgeblazen. Nadien werden de remmen schoongespoeld in een speciaal daarvoor bestemde wasbak en wasmachine. Het schoonblazen en schoonwassen gebeurde niet in de werkplaats maar in een aparte ruimte. Indien er aan de remmen iets mankeerde, werd het mankement in de werkplaats verholpen. Vanaf 1992 worden er in Zwartsluis geen onderhoudswerkzaamheden meer verricht en wordt de locatie in Zwartsluis alleen voor stalling van de bussen gebruikt. In de remvoeringen van de bussen van Arriva is asbest gebruikt. Bij werknemer is op 13 augustus 2008 de diagnose maligne mesothelioom vastgesteld. Werknemer vordert in kort geding schadevergoeding van zowel Pleijsier als Arriva, omdat hij bij hen in aanraking zou zijn gekomen met asbest. Beide ex-werkgevers stellen zich op het standpunt dat werknemer onvoldoende heeft aangetoond dat hij bij hen is blootgesteld aan asbest, dan wel dat blootstelling aan witte asbest noopte tot maatregelen bij werkgever.
Het hof oordeelt als volgt. Ten aanzien van de werkzaamheden bij Pleijsier, heeft werknemer onvoldoende aangetoond dat hij in aanraking is geweest met asbest. Zodat de vordering tegen Pleijsier faalt. Met betrekking tot Arriva overweegt het hof dat Arriva onder overlegging van een aantal producties heeft aangevoerd dat in de van belang zijnde periode alleen witte asbest in de remvoeringen werd gebruikt. Nu werknemer op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat in de remvoeringen van de door Arriva gebruikte bussen ook andere vormen van asbest, te weten blauwe en/of bruine asbest, aanwezig waren, moet voorshands van de juistheid van deze stelling van Arriva worden uitgegaan. Arriva heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat het in de onderhavige periode niet bekend was dat de aanwezigheid van witte asbest in het remsysteem voor monteurs gevaarlijk kon zijn. Arriva heeft bovendien onderbouwd toegelicht dat nog steeds niet vaststaat dat de aanwezigheid van witte asbest voor garagemonteurs – die intensiever met het remsysteem in aanraking komen dan anderen zoals buschauffeurs – risico's oplevert. Daarmee staat dus evenmin vast dat in de relevante periode bekend was dat witte asbest voor derden die wel eens in de garage aanwezig waren, zoals buschauffeurs, gevaar opleverde. Het enkele feit dat (de rechtsvoorganger van) Arriva in de jaren tachtig op een andere wijze van schoonmaken van de remmen van de bussen is overgegaan, betekent zonder verdere toelichting, die niet is gegeven, niet dat haar van de wijze waarop de remmen tot dan toe werden schoongeblazen, een verwijt valt te maken. Arriva heeft dienaangaande aangevoerd dat zij in de jaren tachtig voor een andere wijze van schoonmaken heeft gekozen omdat deze aanzienlijk schoner en efficiënter was.
Volgt afwijzing vordering.