Naar boven ↑

Rechtspraak

ondernemingsraad NCRV/NCRV
Gerechtshof Amsterdam, 19 april 2013
ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ9689

ondernemingsraad NCRV/NCRV

NCRV heeft in redelijkheid niet tot het fusiebesluit op hoofdlijnen kunnen komen. Fasering van besluitvorming is toegestaan, mits de fasering geen afbreuk doet aan de effectiviteit van de medezeggenschap. In casu wordt wel afbreuk gedaan aan de effectiviteit van medezeggenschap. Zwaarwegend belang bij tijdige afronding fusie staat aan toewijzing verzochte voorzieningen niet in de weg

In het najaar van 2010 heeft het kabinet bezuinigingen op de landelijke publieke omroep aangekondigd die ertoe zullen leiden dat er met ingang van 2016 slechts ruimte zal bestaan voor maximaal acht publieke omroeporganisaties. Eind 2011 hebben de publieke omroepen ter invulling van deze acht plaatsen het zogenaamde 3-3-2-model ontwikkeld, welk model uitgaat van drie gefuseerde omroepen (KRO-NCRV; TROS-AVRO; VARA-BNN), drie zelfstandige ledenomroepen (EO, MAX en VPRO) en twee taakomroepen (NOS en NTR). Op respectievelijk 7 en 12 november 2011 hebben KRO en NCRV ingestemd met het 3-3-2-model en daarmee met de fusie van hun bedrijfsorganisaties tot één nieuw omroepbedrijf. Nadien heeft overleg met de ondernemingsraad plaatsgevonden en is advies gevraagd inzake het fusiebesluit op hoofdlijnen. De ondernemingsraad heeft zich op het standpunt gesteld dat NCRV bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit van 7 november 2012 inzake het fusiebesluit op hoofdlijnen. Hij heeft daartoe in de kern het volgende aangevoerd: (1) NCRV en KRO hebben zich reeds zo aan elkaar verbonden over de inrichting van de nieuwe organisatie (tot uitdrukking gebracht in het organogram) dat het door de ondernemingsraad uitgebrachte advies op voorhand niet meer van wezenlijke invloed kon zijn op het te nemen besluit. In dit verband heeft de ondernemingsraad zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit met betrekking tot het organogram (opgenomen bij deelbesluit c) impliciet een besluit bevat waarover geen advies is gevraagd; (2) NCRV heeft niet althans niet afdoende gereageerd op verzoeken van de ondernemingsraad om informatie. De ondernemingsraad is nooit met een gefaseerd besluitvormingstraject akkoord gegaan en heeft van begin af aan bezwaar gemaakt dat slechts op hoofdlijnen om advies werd gevraagd. De ondernemingsraad heeft tevergeefs gevraagd om verder uitgewerkte plannen en meer informatie; (3) NCRV heeft verzoeken van de ondernemingsraad om wijzigingen in het voorgenomen besluit aan te brengen onbeantwoord gelaten dan wel zonder adequate motivering terzijde geschoven, waardoor het besluit ondeugdelijk is.

De Ondernemingskamer oordeelt als volgt. De Ondernemingskamer verwerpt het standpunt van de ondernemingsraad dat er sprake zou zijn van een impliciet besluit met betrekking tot de organisatiestructuur en de werkorganisatie (deelbesluit c) en dat het door hem uitgebrachte advies hierop op voorhand niet meer van wezenlijke invloed kon zijn. In het bestreden besluit wordt weliswaar opgemerkt dat het NCRV niet vrij staat om over het organogram – dat hoort bij deelbesluit c – ‘eigenstandig’ met de ondernemingsraad te onderhandelen, maar die opmerking moet naar het oordeel van de Ondernemingskamer gelezen worden in het licht van de daarop volgende passage waarin wordt opgemerkt dat dit onverlet laat dat de bestuurders van KRO en NCRV vrij zijn om in hun onderlinge overleg wanneer zij daartoe in de beargumenteerde adviezen van de betrokken ondernemingsraden aanleiding zien, aanpassingen te verwerken in het definitieve besluit en in de volgende uitgewerkte adviesaanvragen. Mede gelet op de uitlatingen ter terechtzitting van de bestuurder van NCRV gaat de Ondernemingskamer ervan uit dat NCRV met de bewuste uitlating – en met de uitlating in de brief van 30 augustus 2012 ‘dat er op dit moment geen aanleiding is om te denken dat een aanpassing van de hoofdlijnen zal plaats vinden’ niet meer heeft bedoeld dan dat voor wijziging van het voorgenomen besluit overleg en mogelijk onderhandeling met de fusiepartner nodig zijn. Dat laatste ligt voor de hand omdat niet goed denkbaar is dat NCRV en KRO onderling verschillende besluiten nemen over de inrichting van de gezamenlijke (fusie)organisatie. Daarbij merkt de Ondernemingskamer nog het volgende op. Voor zover de ondernemingsraad heeft beoogd te stellen dat hij onvoldoende bij de besluitvorming over de organisatiestructuur is betrokken, wordt dit tegengesproken door de gang van zaken voorafgaand aan de adviesaanvraag. Uit de overgelegde briefwisseling tussen de ondernemingsraad en NCRV blijkt dat – met name – op dit punt meermalen en uitvoerig van gedachten is gewisseld voorafgaand aan de adviesaanvraag. De ondernemingsraad heeft aan NCRV een ‘initiatiefvoorstel crossmediale werkorganisatie KRO/NCRV’ gedaan, waarin hij zijn visie uiteen heeft gezet over een werkorganisatie na de fusie van de omroepbedrijven. NCRV heeft in reactie hierop dit voorstel beargumenteerd verworpen en haar visie uiteengezet over de door haar voorgestelde werkorganisatie, welke vervolgens is opgenomen in het voorgenomen besluit. Dat de ondernemingsraad en NCRV op het punt van de organisatiestructuur en de werkorganisatie van mening zijn blijven verschillen, maakt het voorgenomen deelbesluit c om die reden nog niet ondeugdelijk. Het is aan NCRV om met betrekking tot de inrichting van de werkorganisatie en de organisatiestructuur – als ondernemer – een gemotiveerde keuze te maken. Niet kan worden gezegd dat NCRV op dit punt jegens de ondernemingsraad in het kader van zijn adviesrecht te kort is geschoten.

Het staat NCRV in beginsel vrij om de besluitvorming en daarmee de advisering door de ondernemingsraad over de fusie tussen de bedrijfsorganisaties van de KRO en NCRV in fases vorm te geven, met dien verstande dat NCRV als ondernemer primair verantwoordelijk is voor het goede verloop van het medezeggenschapstraject. Die verantwoordelijkheid houdt onder meer in dat de ondernemer moet voorkomen dat onduidelijkheid ontstaat over de fasering en dat hij moet waarborgen dat de fasering geen afbreuk doet aan de effectiviteit van de medezeggenschap. Fasering mag er niet toe leiden dat de ondernemer zich in de eerste fase van de besluitvorming op het standpunt stelt dat bedenkingen van de ondernemingsraad tegen het voorgenomen besluit of vragen met betrekking tot dit besluit ‘te vroeg’ naar voren worden gebracht en in een latere fase aan de ondernemingsraad tegenwerpt dat die bedenkingen en vragen ‘te laat’ komen, gelet op het reeds genomen (deel)besluit in een eerdere fase. De door NCRV beoogde fasering en de daarmee samenhangende besluitvorming hebben – alles overziend en met name op het terrein van financiële onderbouwing en de mogelijke personele gevolgen (artikel 25 lid 3 WOR) – wezenlijk afbreuk gedaan aan het goede verloop en de effectiviteit van de medezeggenschap. Derhalve heeft NCRV in redelijkheid niet tot haar besluit kunnen komen. De Ondernemingskamer oordeelt dat het zwaarwegende belang van tijdige afronding van het fusieproces niet in de weg staat aan toewijzing van de gevraagde voorzieningen, omdat aangenomen moet worden dat de ondernemingsraad dit belang voor ogen zal houden en zich zal inspannen om in redelijk overleg met NCRV de vertraging als gevolg van deze beslissing tot een minimum te beperken.