Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 9 april 2014
ECLI:NL:RBDHA:2014:16949
werknemer/Stichting 't Lange Landziekenhuis
(Vervolg tussenvonnis, zie AR 2015-0517.) In de onderhavige procedure gaat het alleen nog over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag werknemer recht heeft op pensioenschade als gevolg van het beëindigen van zijn dienstverband door LLZ.
De kantonrechter heeft er oog voor dat werknemer pensioenschade lijdt in de zin dat hij bij gebreke van een opvolgende werkgever de pensioenbijdrage van de opvolgende werkgever tot zijn pensioengerechtigde leeftijd mist. Bij voortzetting van zijn dienstverband en/of bij voortzetting van zijn pensioenopbouw bij het Pensioenfonds Zorg & Welzijn zou hij vanaf zijn 65-jarige leeftijd per jaar € 89.087 pensioen ontvangen tegen € 69.767 nu. Deze schade houdt geen verband met een pensioenbreuk, zoals werknemer die destijds heeft ondervonden bij zijn overgang van (het pensioenfonds van) KPMG naar (het pensioenfonds van) LLZ en waarvan hij heeft willen voorkomen dat hij daar nogmaals voor gesteld zou worden. De genoemde acht jaren hebben dan ook geen betrekking op een bepaalde periode dat geen pensioenrechten zijn opgebouwd, maar naar een wijze van bepalen van de schade (verlies van acht jaren pensioenopbouw ten opzichte van het maximaal haalbare aantal pensioenjaren) als gevolg van de pensioenbreuk bij overgang van werknemers vorige pensioenregeling bij KPMG naar die bij LLZ. Na zijn eiswijziging komt werknemer thans weliswaar tot een ander (subsidiair) gevorderd bedrag, maar wel op basis van het in het tussenvonnis als onjuist geoordeelde uitgangspunt. Het was namelijk, anders dan werknemer als uitgangspunt neemt, niet de bedoeling van partijen om de verdere opbouw van pensioenrechten te vergoeden vanaf het moment van ontbinding van de arbeidsovereenkomst tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
Daarentegen hanteert LLZ naar het oordeel van de kantonrechter wel het juiste uitgangspunt. LLZ betoogt, kort samengevat, dat pensioenschade in het licht van deze procedure zich (alleen) kan voordoen bij overdracht van opgebouwde pensioenrechten van en naar pensioenregelingen op basis van eindloon en dat werknemer niet aannemelijk heeft gemaakt dat een dergelijk geval, ook niet theoretisch (‘alsof’), aan de orde is, temeer omdat thans nog maar in 0,6% van de gevallen sprake is van een pensioenregeling op basis van eindloon. In het geval van waardeoverdracht van de ene pensioenregeling op basis van middelloon naar een andere op basis van middelloon, doet zich geen waardeverlies voor en is er derhalve ook geen sprake van pensioenschade ten aanzien van de pensioenbreuk, die door het onvrijwillig vertrek voor werknemer is ontstaan. Ook in een theoretische benadering alsof er een waardeoverdracht van de ene naar de andere pensioenregeling zou hebben plaatsgevonden, zou er geen sprake zijn van pensioenschade als gevolg van pensioenbreuk. Nu LLZ voldoende gemotiveerd heeft aangegeven dat op basis van hetgeen in het tussenvonnis is overwogen werknemer geen pensioenschade lijdt en werknemer niet heeft aangegeven dat hij op die basis wel pensioenschade lijdt, wordt de vordering van werknemer tot vergoeding van pensioenschade afgewezen.