Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 1 september 2015
ECLI:NL:GHSHE:2015:3424
werknemer/Vesteda Groep B.V.
Werknemer (geboren 1946) is op 1 maart 1987 bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (hierna: het ABP) in dienst getreden. In verband met een reorganisatie is de afdeling waar hij werkzaam was, ondergebracht in het ABP Woningfonds. Op 1 januari 1996 zijn het ABP en het ABP Woningfonds geprivatiseerd met als gevolg dat werknemer per die datum in dienst is getreden van de Stichting Pensioenfonds ABP. Op dit personeel is een zogenoemde Overgangsmaatregel van kracht. (De rechtsvoorganger van) Vesteda heeft per 1 januari 1998 de activa en het personeel, onder wie werknemer, van het geprivatiseerde ABP Woningfonds overgenomen, althans is Vesteda de voortzetting van het ABP Woningfonds. Tussen partijen is een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten, met in artikel 2: ‘Op deze arbeidsovereenkomst zijn in ieder geval tot 1 april 1999 de bepalingen van de cao-ABP/USZO en de overige arbeidsvoorwaarden zoals o.a. aangegeven in de als bijlagen aangehechte informatiebrief d.d. 31 oktober 1997 en brief d.d. 28 november 1997, van overeenkomstige toepassing. Mocht er voor 1 april 1999 geen akkoord zijn over een nieuwe cao, dan zal de cao-ABP/USZO in de tussenperiode van toepassing blijven. Daarnaast zijn van toepassing het SBK en de regeling vastgelegd in het Besluit d.d. 4 juli 1989, Staatsblad 303.’ Laatstgenoemde regeling is de Regeling wachtgeld en uitkering bij privatisering. Bij beschikking van 4 mei 2000 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden onder toekenning van een vergoeding met C=0,25 indien werknemer aanspraak kon maken op de wachtgeldregeling en anders C=1,25. Werknemer heeft een verklaring voor recht gevorderd dat Vesteda aan werknemer verschuldigd is: het Sociaal Beleidskader-ABP (SBK); de ontslaguitkeringsregeling (OUR) en de Regeling wachtgeld en uitkering bij privatisering (WUP). Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat Vesteda ten onrechte geen WUP heeft uitgekeerd. In deze schadestaatprocedure staat de omvang van de schade centraal. Volgens werknemer dient zijn wachtgelduitkering te worden berekend aan de hand van de OUR en niet de WUP. De aanspraak van werknemer op wachtgeld wordt beheerst door het Rijkswachtgeldbesluit 1959, versie 1 januari 1996. Volgens werknemer moet de versie worden toegepast die in 1995 gold. In artikel 6a lid 4 van die versie werd hetzelfde bepaald als in de OUR. In de per 1 januari 1996 geldende versie is dat niet meer het geval.
Het hof oordeelt als volgt. Werknemer heeft niet bestreden dat 1 januari 1996 de datum is van zijn privatiseringsontslag. Dit volgt ook uit artikel 26 lid 1 Wet privatisering ABP. Ingevolge deze bepaling gaat ieder personeelslid van het ABP wiens werkzaamheden liggen op het werkterrein van de Stichting Pensioenfonds ABP en ten aanzien van wie het bestuur van het ABP niet anders heeft beslist, over in dienst van die stichting op een overeenkomst naar burgerlijk recht ingaande op 1 januari 1996. Het is dan logisch dat een aanspraak op wachtgeld niet eerder dan per 1 januari 1996 kan ontstaan. Dit volgt ook uit artikel 4 WUP. Volgens deze bepaling heeft de betrokkene die als werknemer is ontslagen en op wie artikel 3 WUP niet van toepassing is, uit hoofde van zijn ontslag als werknemer recht op wachtgeld, ‘’[met dien verstande dat dat recht ingaat op de dag van het privatiseringsontslag’.
Bij de uitleg van de WUP zal het hof de cao-norm toepassen. Op grond van de WUP zijn er twee categorieën werkers. Onder de eerste categorie vallen degenen die een niet passende functie blijken te hebben of wegens overtolligheid worden ontslagen. Tot de tweede categorie behoren zij die binnen twee jaar na de beëindiging van de betrekking bij de overheid om andere redenen worden ontslagen, ofwel na twee jaar uit de geprivatiseerde betrekking worden ontslagen. Blijkens artikel 3 WUP heeft de eerste categorie recht op wachtgeld met ingang van de dag van zijn ontslag als werknemer uit de private dienstbetrekking. Ingevolge artikel 4 lid 1 WUP gaat voor de tweede categorie het recht op wachtgeld in op de dag van het privatiseringsontslag. Werknemer valt onder de laatste categorie. Op deze wachtgeldregeling mogen WW-inkomsten in mindering worden gebracht voor zover deze op de betreffende periode betrekking hadden. Het feit dat de WW-uitkering pas veel later is uitgekeerd, doet aan de bevoegdheid tot verrekening niet af.
De vordering van vergoeding van fiscale schade (schade doordat het wachtgeld nu ineens wordt uitgekeerd, waardoor het wachtgeld (grotendeels) tegen het thans geldende maximale tarief van 52% belast zal zijn, terwijl dat bij tijdige en periodieke uitbetaling (merendeels) niet het geval zou zijn) wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen.