Naar boven ↑

Rechtspraak

CSU Personeel BV/werknemers
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 1 december 2015
ECLI:NL:GHAMS:2015:5092

CSU Personeel BV/werknemers

Doorstart uit faillissement op één lijn te stellen met contractsoverneming ex artikel 38 CAO in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf. Behoud van toeslag uit de cao bij doorstart uit faillissement.

Werknemers zijn tussen 1989 en begin 2010 in dienst getreden van (de rechtsvoorgangster van) het schoonmaakbedrijf Albatros B.V. (hierna: Albatros). Werknemers verrichten werkzaamheden bij het Crowne Plaza Hotel te Amsterdam. De CAO in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (hierna: de cao) is op de arbeidsovereenkomsten van toepassing. Artikel 2 lid 2 D-deel van die cao, zowel die geldend voor de periode 1 januari 2010 tot 31 december 2012 als die geldend vanaf 1 januari 2013, bepaalt: Werknemers die op 30 juni 2010 werkzaam zijn in een hotel houden recht op de toeslagpercentages van artikel 18 van de cao. Dit recht vervalt bij vrijwillige uitdiensttreding. In artikel 18 van de cao staan de toeslagpercentages op het basisuurloon voor avond- en nachtdiensten en de daar vermelde (algemeen erkende) feestdagen. Albatros is op 3 december 2012 gefailleerd. Op 6 december 2012 zijn de arbeidsovereenkomsten met werknemers opgezegd. CSU heeft met terugwerkende kracht het werk in Crowne Plaza Hotel overgenomen. Werknemers vorderden in eerste aanleg, kort samengevat, een verklaring voor recht dat zij jegens CSU recht hebben op toeslagen als bedoeld in artikel 18 cao. Aan deze vorderingen legden werknemers ten grondslag dat zij na het faillissement van hun vroegere werkgever Albatros in dienst zijn getreden bij CSU, dat CSU de contracten van Albatros met onder andere Crowne Plaza in Amsterdam heeft verworven van de curator en dat zij hun werkzaamheden als voorheen hebben voortgezet, zodat op hen van toepassing is het bepaalde in artikel 2 lid 2 D-deel van de cao.

Het hof oordeelt als volgt. De strekking van de door CSU aangevoerde grieven is in de kern genomen dat werknemers geen beroep toekomt op het bepaalde in artikel 2 lid 2 van het D-deel van de cao. Werknemers zijn immers vanuit een faillissementssituatie bij hun oude werkgever Albatros vrijwillig in dienst getreden van CSU. CSU had ook geen verplichting om werknemers na het faillissement van Albatros in dienst te nemen, nu van een contractswisseling in de zin van artikel 38 cao geen sprake was. Vastgesteld kan worden dat het bepaalde in artikel 2 lid 2 D-deel een overgangsbepaling inhoudt, waarvan de strekking is dat de in artikel 2 lid 1 D-deel van de cao opgenomen toeslagregeling voor werknemers in een hotel, die in ongunstige zin afweek van de in artikel 18 van die cao opgenomen algemene toeslagregeling, niet gold voor werknemers die reeds voor 1 juli 2010 in die hotelbranche werkzaam waren. Deze overgangsbepaling is voor het eerst opgenomen in de cao zoals die gold vanaf 1 januari 2010. Deze overgangsbepaling creëerde aldus een situatie van behoud van rechten voor werknemers, werkzaam in de hotelbranche (vallend onder de werkingssfeer van de cao), voor zover deze werknemers reeds voor 1 juli 2010 werkzaam waren in een hotel. Deze in de cao neergelegde uitzonderingssituatie gericht op het behoud van verworven rechten heeft naar het oordeel van het hof echter uitsluitend betrekking op reeds bestaande arbeidsovereenkomsten waarop de cao van toepassing was. Met de totstandkoming van de cao per 1 januari 2010 werd immers met ingang van 1 juli 2010 een ander toeslagstelsel ingevoerd voor personen werkzaam in de hotelbranche. Die omstandigheid vormt dan ook een aannemelijke verklaring voor het feit dat een werknemer eerst zijn recht op de voordien geldende hogere toeslagen zou verliezen indien hij (vrijwillig, lees: op eigen initiatief) bij zijn werkgever uit dienst zou treden. Naar het oordeel van het hof is de situatie waarin CSU bij gelegenheid van het faillissement van Albatros de activa waaronder het contract met Crowne Plaza uit de boedel heeft verworven op één lijn te stellen met contractsoverneming als bedoeld in artikel 38 van de cao. Artikel 38 lid 1 van de cao bepaalt immers dat er sprake is van een contractwisseling ‘als een werkgever een object verwerft door heraanbesteding, waaronder ook wordt verstaan een aanbesteding als gevolg van opzegging van het contract door het schoonmaak/glazenwasserbedrijf’. De situatie van een overname van een contract als gevolg van een biedingsprocedure geïnstigeerd door de curator en met kennelijke instemming van Crowne Plaza (die daaraan ook geen verdere voorwaarden heeft verbonden) dient gelet op de ratio van artikel 38 cao dat bescherming aan werknemers biedt, die werkzaam zijn binnen het verband van een dergelijk schoonmaakcontract, daarom redelijkerwijs ook te vallen onder het begrip contractsoverneming in de zin van de cao. De bepaling die ziet op de gevolgen van een faillissement voor de werknemers als bedoeld in artikel 7:666 BW staat daaraan ook niet in de weg.