Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Dordrecht), 25 november 2021
ECLI:NL:RBROT:2021:11579
Feiten
Werknemer is op 22 januari 2018 in dienst getreden bij Ship Motion Design B.V. in de functie van service engineer. De eerste weken dat werknemer in dienst was werkte hij samen met een collega aan een jacht op de scheepswerf. In maart 2018 wilde Ship Motion Design de samenwerking met werknemer beëindigen en heeft zij hem een vaststellingsovereenkomst aangeboden. Werknemer is hiermee niet akkoord gegaan. Op 3 mei 2018 heeft werknemer zijn werkzaamheden hervat. Op 18 september 2018 heeft hij zich ziekgemeld. Deze ziekmelding heeft geduurd tot het einde van de arbeidsovereenkomst op 22 januari 2019. De gemachtigde van werknemer heeft Ship Motion Design via meerdere brieven aansprakelijk gesteld op grond van artikel 7:658 BW voor een arbeidsongeval dat op 8 februari 2018 heeft plaatsgevonden, waarbij werknemer schouder- en beenletsel zou hebben opgelopen. Ship Motion Design heeft de aansprakelijkheid betwist. Werknemer vordert bij vonnis voor recht te verklaren dat Ship Motion Design jegens werknemer aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het ongeval en Ship Motion Design te veroordelen om aan hem alle geleden en nog te lijden schade te vergoeden.
Oordeel
Werknemer was op 8 februari 2018 werkzaam op de scheepswerf waar een zogenoemde ‘thrust bearing’ moest worden getakeld. Tijdens het takelen is de kettingtakel losgeschoten. Volgens werknemer heeft de kettingtakel zijn hoofd, schouder en been geraakt, waarna hij in het ruim is gevallen en schouder- en beenletsel heeft opgelopen. Ship Motion Design heeft de medische klachten van werknemer niet betwist, maar heeft wel betwist dat het door werknemer beschreven ongeval heeft plaatsgevonden, zodat geen sprake is van schade in de uitoefening van de werkzaamheden. Werknemer zou de kettingtakel niet volgens de voorschriften hebben vastgemaakt (met een lijmklem in plaats van met een moer en bout). Daarnaast zou werknemer opzij gedoken zijn en niet zijn gevallen in het ruim en dus ook niet aan zijn hoofd, schouder en been gewond zijn geraakt. Tevens stelt Ship Motion Design dat zij niet door werknemer op de hoogte is gesteld van het gestelde ongeval nadat dit had plaatsgevonden. Het is volgens Ship Motion Design ook opmerkelijk dat werknemer zich pas op 15 maart 2018 bij de huisarts meldde. Gelet op het voorgaande hebben partijen allebei een andere verklaring over wat er op 8 februari 2018 is gebeurd. Wat wel vaststaat, is dat de kettingkabel in de machinekamer van de rail is geschoten en dat er in plaats van een bout een lijmklem als eindstop was geplaatst. Partijen zijn het er echter niet over eens hoe zwaar de takel was, of de takel werknemer heeft geraakt toen de takel viel en, zo ja, hoe werknemer dan is gevallen. Ook verschillen partijen van mening over wanneer Ship Motion Design op de hoogte is gesteld door werknemer over het ongeval. Volgens werknemer heeft hij dit de week daarna meteen gemeld en vervolgens doorlopend besproken, maar Ship Motion Design heeft dit betwist. De kantonrechter is van oordeel dat, gelet op de gemotiveerde betwisting van Ship Motion Design, werknemer op dit moment onvoldoende heeft onderbouwd dat op 8 februari 2018 het door hem gestelde ongeval heeft plaatsgevonden, zodat dit nog niet als vaststaand kan worden aangenomen. Werknemer wordt daarom in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van zijn stelling dat op 8 februari 2018 het ongeval heeft plaatsgevonden. Daarbij dient werknemer ook te betrekken wanneer hij dit heeft gemeld aan Ship Motion Design. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden in afwachting van de bewijslevering.