Rechtspraak
Bij besluit van 27 september 2007 heeft UWV de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen op de grond dat appellant per 26 november 2007 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Twee eerdere verzoeken van appellant van 7 februari 2011 en 18 februari 2013 om terug te komen van het besluit van 27 september 2007 zijn door UWV afgewezen omdat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd. Deze afwijzingsbesluiten staan in rechte vast. Appellant heeft UWV op 1 april 2013 opnieuw verzocht hem een WIA-uitkering toe te kennen. Ter ondersteuning van zijn aanvraag heeft hij, onder meer, informatie ingezonden van diverse medisch specialisten. Bij besluit van 25 april 2013 heeft UWV besloten niet terug te komen van het besluit van 27 september 2007. Het bezwaar en beroep wordt ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Uit de uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1, blijkt dat een aanvraag van een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. In de uitspraak van 14 januari 2015 is verder uiteengezet op welke wijze een dergelijke aanvraag door de aanvrager moet worden onderbouwd en door UWV moet worden beoordeeld, en hoe de rechter beslissingen van UWV op dergelijke aanvragen toetst. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit het verhandelde ter zitting van de rechtbank blijkt dat de aanvraag van appellant in het bijzonder ertoe strekt dat UWV terugkomt van het besluit van 27 september 2007. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat UWV op goede gronden heeft geweigerd terug te komen van dat besluit. Wat appellant heeft aangevoerd, kan niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.