Rechtspraak
Appellante ontvangt een WAO-uitkering, die met ingang van 29 november 2005 wordt herzien. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt daarbij vastgesteld op 80-100%. Appellante gaat tegen dat besluit in beroep. De rechtbank verklaart het beroep van appellante gegrond, vernietigt het besluit en voorziet zelf in de zaak. In hoger beroep vordert appellante schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de complexiteit van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van verzoeker gedurende de procesgang, de aard van het besluit en het daardoor getroffen belang van verzoeker van belang, zoals dat ook uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt. Deze criteria kunnen onder omstandigheden aanleiding geven om overschrijding van deze behandelingstermijn gerechtvaardigd te achten. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 26 januari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH:1009) is de redelijke termijn voor een procedure in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. In die uitspraak heeft de Raad verder overwogen dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren, terwijl doorgaans geen sprake zal zijn van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding is gepast van € 500 per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. Voor het voorliggende geval betekent dat het volgende ten aanzien van het besluit tot herzien van de WAO-uitkering. In de bestuurlijke fase is geen sprake van termijnoverschrijding, maar bij de behandeling van het beroep wel. De Raad ziet aanleiding zes maanden en ongeveer drie weken in mindering te brengen op de duur van de overschrijding. Voor het overige zijn noch in de zaak zelf, noch in de opstelling van appellante aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. Dit brengt mee dat de redelijke termijn in de procedure bij de rechtbank is overschreden met twee jaar en tien maanden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 3.000 voor rekening van de Staat. De rechtbank heeft dit niet onderkend zodat de aangevallen uitspraak in zoverre dient te worden vernietigd. Ten aanzien van een tweede besluit van UWV (inhoudende een afwijzing van het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit inhoudende een afwijzing van haar verzoek om terug te komen van onder andere het hierboven besproken besluit) stelt de Raad vast dat de redelijke termijn ook is geschonden in de rechterlijke fase, omdat de behandeling van het beroep bij de rechtbank ruim drie jaar heeft geduurd en de behandeling van het hoger beroep bij de Raad ruim veertien maanden heeft geduurd. De Raad heeft noch in de zaak zelf, noch in de opstelling van verzoeker aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaren zou mogen bedragen.