Naar boven ↑

Rechtspraak

Terugvordering te veel betaalde ZW-uitkering, en geen sprake van een dringende reden, waardoor van terugvordering afgezien zou moeten worden.

Vanuit een WW-situatie is appellant met ingang van 26 juni 2012 gaan werken via een uitzendbureau. Appellant meldt zich op 1 oktober 2012 ziek. Op dezelfde datum eindigt het dienstverband van appellant en kent UWV aan hem een ZW-uitkering toe. Bij besluit van 27 maart 2013 bepaalt UWV dat appellant met ingang van 27 maart 2013 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat hij met ingang van die datum geschikt wordt geacht tot het verrichten van zijn werk. Bij besluit van 5 april 2013 bepaalt UWV dat de WW-uitkering van appellant wordt voortgezet met ingang van 27 maart 2013. UWV betaalt de ZW-uitkering echter door tot en met 14 april 2013. Bij besluit van 25 april 2013 deelt UWV mede dat over de periode van 27 maart 2013 tot en met 14 april 2013 ten onrechte ziekengeld is betaald en dat een bedrag van € 726,96 van appellant wordt teruggevorderd. Het bezwaar en beroep van appellant tegen dit besluit tot terugvordering worden ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de ZW is UWV gehouden het onverschuldigd betaalde ziekengeld terug te vorderen, tenzij (zoals is bepaald in het vijfde lid van art. 33) dringende redenen bestaan om geheel of ten dele daarvan af te zien. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van sociale of financiële gevolgen die de terugvordering voor een verzekerde heeft. Appellant heeft gesteld dat hij in een slechte financiële situatie verkeert, maar heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onaanvaardbare financiële consequenties als gevolg van de terugvordering. De Raad oordeelt dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat sprake is van een dringende reden waardoor geheel of gedeeltelijk van de terugvordering zou moeten worden afgezien. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat UWV rekening heeft gehouden met de vermogens- en inkomenspositie van appellant bij de vaststelling van de aflossingscapaciteit in het kader van de invordering. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak.