Rechtspraak
Op 21 mei 2010 valt appellante uit met nek- en schouderklachten. UWV stelt vast dat appellante met ingang van 18 mei 2012 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het besluit van UWV berust op de FML van 12 maart 2012 waarin appellante geschikt is bevonden voor een aantal geselecteerde functies. Appellante wendt tegen dit besluit geen rechtsmiddel aan. Op 17 juni 2013 meldt appellante zich vanuit een WW-situatie ziek met nek-, schouder- en hoofdpijn, last van duizeligheid en overgevoeligheid voor licht en geluid. De verzekeringsarts concludeert dat appellante's belastbaarheid niet wezenlijk anders is dan ten tijde van het laatstelijk, in het kader van de WIA-beoordeling, verrichte onderzoek en dat de geselecteerde functies daarom nog passend zijn. De ZW-uitkering wordt daarom beëindigd. Het bezwaar en beroep van appellante worden beide ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Een verzekerde heeft recht op ziekengeld bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval enige uitzondering. Wanneer een verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet enig werk heeft hervat, geldt als maatstaf gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van zijn aanspraak op een WIA-uitkering. Daarbij is het voldoende indien de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies. Omdat appellante geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen de weigering van haar WIA-uitkering, dient uitgegaan te worden van de destijds geselecteerde functies. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten inzichtelijk gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat appellante ongeschikt te achten voor haar arbeid, rekening houdend met haar beperkingen die ten opzichte van de WIA-beoordeling niet zijn toegenomen. De Raad volgt de conclusie van de verzekeringsarts en bevestigt de aangevallen uitspraak.