Naar boven ↑

Rechtspraak

Persoonlijke omstandigheden van appellant vormen geen reden om de te verrichten sollicitatieactiviteiten op een lager aantal dan vier per vier weken vast te stellen.

UWV trekt naar aanleiding van een herbeoordeling waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld op 65,93% de vrijstelling voor de sollicitatieplicht in. Op 26 september 2013 heeft UWV appellant een werkplan toegestuurd, waarin aan appellant, onder andere, de verplichting wordt opgelegd om viermaal per vier weken te solliciteren. Het tegen deze verplichting en de intrekking gemaakte bezwaar en het ingestelde beroep van appellant zijn ongegrond verklaard. In hoger beroep stelt appellant onder meer dat de rechtbank ten onrechte voorbij gaat aan de individuele omstandigheden van zijn geval. Gezien zijn leeftijd, zijn opleidings- en kennisniveau en de huidige situatie op de arbeidsmarkt is het naar de mening van appellant niet reƫel om aan te nemen dat hij enig perspectief heeft op een betaalde baan.

De Raad oordeelt als volgt. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat appellant niet in staat is om vier keer per vier weken te solliciteren. De rechtbank heeft daartoe terecht overwogen dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van de sollicitatieplicht, zoals neergelegd in de Regeling vrijstelling verplichtingen sociale zekerheidswetten. Gelet op artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels heeft appellant wel terecht gesteld dat UWV een individuele afweging dient te maken van het aantal te verrichten sollicitatieactiviteiten. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat UWV hierin geen ruimte is gelaten. UWV heeft naar aanleiding van het hoger beroep in zijn verweerschrift gesteld dat in de persoonlijke omstandigheden van appellant geen reden is gezien om de te verrichten sollicitatieactiviteiten op een lager aantal dan vier per vier weken vast te stellen. Deze stellingname komt de Raad niet onaanvaardbaar voor. Uit het in het dossier aanwezige arbeidskundig rapport van 3 juni 2010 komt immers naar voren dat appellant voortgezet onderwijs heeft gevolgd, sinds 1973 in Nederland woonachtig is en een arbeidsverleden heeft van meer dan 30 jaar.