Rechtspraak
Appellante ontving een uitkering op grond van de WW. Vanuit die situatie heeft zij zich op 19 maart 2013 ziekgemeld vanwege spanningsklachten. Naar aanleiding van haar ziekmelding heeft zij het spreekuur van de verzekeringsarts bezocht. Deze heeft het standpunt ingenomen dat appellante met ingang van 19 maart 2013 niet arbeidsongeschikt is in verband met zwangerschap of bevalling en dat zij met ingang van 19 juli 2013 geschikt wordt geacht arbeid te verrichten. Bij besluit van 18 juli 2013 heeft UWV de ZW-uitkering van appellante beƫindigd. Het bezwaar van appellante is door UWV afgewezen. Hierop heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante ter zitting heeft bevestigd dat het beroep uitsluitend ziet op de vraag of appellante na 19 juli 2013 recht heeft op een ZW-uitkering. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts. UWV heeft op goede gronden appellante weer in staat geacht tot het verrichten van maatgevende arbeid. Appellante heeft hierop hoger beroep ingesteld en aangevoerd dat zij op datum in geding niet in staat was tot het verrichten van haar arbeid. In het bijzonder stelt zij dat haar paniekaanvallen op onverwachte momenten optreden en het daarom niet verantwoord is om te werken als begeleidster van een gehandicapte vrouw. Appellante voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat haar medicatie alleen voor hoofdpijnklachten is voorgeschreven, en niet ook voor depressieve klachten. De Centrale Raad van Beroep verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts over haar medische situatie op datum in geding. Ook uit de informatie van de behandelende sector blijkt niet dat er sprake is van ernstige psychopathologie of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Appellante is voor haar geclaimde klachten naar een psycholoog verwezen, maar deze had zij tot dan nooit geraadpleegd. Er zijn geen aanknopingspunten om de overwegingen van de verzekeringsarts voor onjuist te houden.