Rechtspraak
Appellant is werkzaam als magazijnmedewerker bij werkgever X. Op 27 juli 2010 valt hij uit voor zijn werkzaamheden, aanvankelijk wegens psychische klachten en later ook wegens nek- en schouderklachten. Appellant re-integreert bij werkgever X in verschillende passende functies. Sinds oktober 2010 meldt appellant zich herhaaldelijk ziek, vanwege ongeschiktheid van de functie(s) door nek- en schouderklachten. UWV weigert met ingang van 24 juli 2012 aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) verklaart UWV het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar gegrond en deelt UWV aan appellant mede dat voor hem recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering over de periode vanaf 24 juli 2012 tot 24 november 2014, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 37,93%. UWV brengt echter wel een bedrag van € 1.986,31 in mindering op het maandloon, omdat appellant passend werk in de hem door werkgever X aangeboden vervangende functie op de afdeling inpak heeft geweigerd. Een en ander resulteert in een WGA-uitkering van € 326,18 per maand. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Nu uit het bestreden besluit niet blijkt dat de korting van € 1.986,31 is gebaseerd op een maatregel die UWV aan appellant heeft opgelegd wegens het niet aanvaarden van passend werk, is het bestreden besluit volgens de rechtbank in strijd met artikel 3:47 Awb en artikel 7:12 Awb. De rechtbank verklaart het beroep van appellant gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. In hoger beroep voert appellant aan dat de belasting in de functie op de afdeling inpak zijn belastbaarheid overschrijdt, waarbij ter onderbouwing wordt gewezen op de verklaring van arbeidsongeschiktheid van de huisarts. Ten onrechte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens appellant geen beperking aangenomen ten aanzien van staan. Verder voert appellant nog aan dat hij onevenredig in zijn belangen wordt geschaad, omdat werkgever X vanaf juli 2012 appellant geen loon meer heeft uitbetaald en het dienstverband tussen appellant en werkgever X inmiddels (namelijk per 1 april 2013) is beëindigd
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Bij rapport heeft deze verzekeringsarts, op basis van dossieronderzoek en zijn eigen onderzoeksbevindingen, afdoende gemotiveerd dat appellant belastbaar is voor passende werkzaamheden, waarbij rekening wordt gehouden met zijn nek- en schouderklachten. Van aanvullende beperkingen is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gebleken en een medische aandoening is niet geconstateerd. Appellant heeft in hoger beroep evenmin een medische onderbouwing ingediend waaruit blijkt dat hij beperkt is ten aanzien van staan. Aan de door appellant in hoger beroep ingezonden verklaring van zijn huisarts van 20 september 2012 kan niet die waarde worden toegekend die appellant eraan toegekend wenst te zien, namelijk dat hij vanwege schouderklachten niet in staat is (geweest) om de functie medewerker inpak uit te oefenen. Appellant heeft voorts nog betoogd dat de bevindingen van de arbeidsdeskundige tijdens het bezoek aan werkgever ten aanzien van de feitelijke werkzaamheden van de medewerker inpak onjuist zijn, omdat werkgever onjuiste informatie heeft verschaft. Ook dit betoog slaagt niet. Concluderend heeft UWV terecht de door werkgever op de afdeling inpak aangeboden functie als passend aangemerkt. Nu appellant deze functie niet heeft verricht, heeft UWV terecht aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat sprake is van schending van de verplichting van artikel 30 lid 1 WIA. Nu niet is gebleken dat appellant geen verwijt kan worden gemaakt van het niet nakomen van deze wettelijke verplichting, heeft het UWV terecht een maatregel opgelegd. De omstandigheid dat de werkgever met ingang van juli 2012 appellant geen loon meer heeft uitbetaald doet hieraan niet af. Evenmin doet hieraan af dat het dienstverband met werkgever per 1 april 2013 is beëindigd. Van een dringende reden om van de maatregel af te zien is niet gebleken. Terecht heeft de rechtbank dan ook bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.