Naar boven ↑

Rechtspraak

Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de inschattingen die de bedrijfsarts heeft gemaakt van de behandeling van werkneemster. Ten onrechte is een ziekengeldsanctie opgelegd aan de eigenrisicodrager.

Werkneemster valt op 2 maart 2011 met wegrakingen uit voor haar werk via appellante als productiemedewerkster voor 40 uur per week. Na de aanvraag van werkneemster om een uitkering ingevolge de Wet WIA beoordeelt UWV de re-integratie-inspanningen van appellante. UWV legt een loonsanctie op, op de grond dat door appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht, terwijl daarvoor geen deugdelijke grond aanwezig was. Op een later moment wijzigt UWV de grondslag van dit besluit in die zin dat appellante is gehouden het ziekengeld op grond van de ZW door te betalen en niet het loon, aangezien zij een eigenrisicodrager is.

Aan dit besluit is een rapport van een arbeidsdeskundige van 24 januari 2013 ten grondslag gelegd. In dit rapport heeft de arbeidsdeskundige, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts van 21 januari 2013, geconcludeerd dat appellante niet adequaat heeft gereageerd toen bleek dat na inzet van de behandeling het herstel van werkneemster stagneerde. Volgens de arbeidsdeskundige had toen al inzet van een expertise kunnen worden overwogen. Voorts is niet tijdcontingent, maar klachtcontingent gewerkt. In overeenstemming met het rapport van de verzekeringsarts dient alsnog een expertise te worden ingezet, waarbij gedacht kan worden aan HSK of een psychiater als bijvoorbeeld dr. A.J.W.M. Trompenaars. Het bezwaar en beroep wordt ongegrond verklaard. In hoger beroep legt appellante het definitieve rapport van Trompenaars en Ligthart, gedateerd 12 januari 2014, over. Appellante heeft voorts de vraag opgeworpen of een werkgever zomaar tegen het advies van een psychiater in mag gaan en besluiten mag nemen die mogelijk tot schade voor de werknemer kunnen leiden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. De beschikbare gegevens als samengevat in 4.7 tot en met 4.11 overziend komt de Raad tot de conclusie dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de door de behandelaars van werkneemster gestelde diagnose dat de wegrakingen van werkneemster moeten worden geduid als een conversiestoornis. Voorts wordt vastgesteld dat de bedrijfsarts zich goed op de hoogte heeft gesteld en gehouden van de behandeling van werkneemster en de visie van de behandelaars op de mogelijkheden van werkneemster. Zij heeft geen aanleiding gezien om de behandeling als niet adequaat aan te merken en heeft dan ook geen reden gezien voor een onderzoek naar mogelijke alternatieven. Zij heeft dit tegenover UWV ook toegelicht. In reactie op de suggestie van UWV HSK in te schakelen heeft zij in de bezwaarfase voorts inzichtelijk toegelicht waarom dit geen reƫle optie was.

Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de inschattingen die de bedrijfsarts heeft gemaakt van de behandeling van werkneemster. Dat haar inschattingen juist zijn geweest wordt bevestigd door het rapport van Trompenaars en Ligthart. Daarbij wordt aangetekend dat van een bedrijfsarts die, na zorgvuldig onderzoek en met inachtneming van alle beschikbare gegevens vanuit de behandelend sector, tot de afdoende onderbouwde conclusie komt dat sprake is van een adequate behandeling niet, althans niet zonder nadere specifieke onderbouwing van de kant van UWV, kan worden gevergd dat hij nog eens, teneinde een loon- of ziekengeldsanctie af te wenden, ter bevestiging van zijn conclusie nader onderzoek laat doen door een derde. Het is immers niet aan de werkgever om te bewijzen dat hij voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, maar aan UWV om aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, zonder dat hij daarvoor een deugdelijke grond had. De door UWV ingebrachte rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen (bezwaar en beroep) bieden onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat appellante zonder deugdelijke grond re-integratiekansen voor werkneemster heeft gemist. Het hoger beroep slaagt.