Rechtspraak
Appellant is sinds 17 augustus 1998 op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam in dienst van werkgever 1. In verband met bedrijfseconomische omstandigheden wordt die dienstbetrekking beëindigd per 30 september 2013. Appellant vraagt op 30 augustus 2013 een WW-uitkering aan. UWV brengt appellant in aanmerking voor een WW-uitkering per 1 oktober 2013, maar ontzegt de uitkering alsnog als blijkt dat appellant werkzaamheden is blijven verrichten en niet werkloos is geworden in dienst van werkgever 2. Appellant doet op 22 november 2013 een aanvraag voor een WW-uitkering in verband met het eindigen van de werkzaamheden bij werkgever 2 per 25 november 2013 en na werkhervatting nogmaals per 24 maart 2014. Bij besluit van 26 november 2013 respectievelijk 26 maart 2014 is appellant in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering gebaseerd op het loon dat appellant verdiende bij werkgever 2. UWV stelt dat appellant niet in aanmerking komt voor de dagloongarantiebepaling omdat hij aansluitend aan de dienstbetrekking bij werkgever 1, zonder WW-uitkering te hebben ontvangen, werkzaamheden is gaan verrichten bij werkgever 2. Appellant meent dat zijn dagloon te laag is vastgesteld en stelt hoger beroep in.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. In uitspraken van 30 maart 2016 (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2016:1009) is geoordeeld dat UWV voor werknemers die de overstap van werk naar werk zonder tussenliggende werkloosheid hebben gemaakt vóór 31 mei 2013 artikel 12 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen buiten toepassing had dienen te laten en moeten beoordelen of toepassing van artikel 17 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen tot een hoger dagloon leidt. Voor werknemers die na 30 mei 2013 de overstap van de ene naar de andere dienstbetrekking hebben gemaakt zonder tussenliggende werkloosheidsuitkering geldt dit niet, omdat zij op de hoogte hadden kunnen zijn van wijziging van de dagloonregels. Zij hadden vanaf die datum de mogelijke gevolgen van een dergelijke overstap kunnen overzien en hun beslissing daarop kunnen afstemmen. Daarnaast is geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een vermoeden van indirecte discriminatie. Verwezen wordt naar de in die uitspraak onder 4.1 tot en met 7.2 opgenomen overwegingen.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding daar in deze zaak anders over te oordelen. Appellant is per 12 september 2013, onderscheidenlijk 9 januari 2014, dus na 30 mei 2013, zijn dienstbetrekking aangegaan bij werkgever 2 en voldeed niet aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 12 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, omdat hij na de beëindiging van zijn eerdere dienstbetrekking bij werkgever 1 geen recht had op uitbetaling van een WW-uitkering. Daarom heeft UWV het dagloon terecht gebaseerd op het loon dat appellant heeft genoten uit de dienstbetrekking met werkgever 2, waaruit zijn werkloosheid is ontstaan.