Rechtspraak
Appellante loopt in 2009 hersenletsel op en is uitgevallen voor haar werk als administratief medewerkster sales services bij werkgever. Het hersenletsel wordt onderzocht door een neuroloog. Deze vindt geen afwijkingen. Appellante hervat haar werkzaamheden. Op 1 april 2010 meldt zij zich ziek met concentratieproblemen, gezichtsveldproblemen en hoofdpijn. Later ontstaan ook klachten aan haar linkerbeen en wordt zij gedotterd voor haar hartkwaal. Bij besluit van 10 april 2012 ontzegt UWV appellante een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij met ingang van 29 maart 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante voert aan dat haar beperkingen door de verzekeringsartsen zijn onderschat en als gevolg daarvan onjuist zijn weergegeven in de FML. Het bezwaar en beroep worden ongegrond verklaard
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. De door de Raad benoemde deskundige heeft de medische gegevens beoordeeld, aanvullende medische informatie opgevraagd en een npo laten verrichten. De deskundige kan zich niet verenigen met de FML van 24 augustus 2012. In reactie op het commentaar van de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 7 januari 2016 zijn eerder opgeworpen stellingen gehandhaafd en toegelicht. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Vormen de daartegen aangevoerde bezwaren een gemotiveerde betwisting, dan moet de rechter zodanig motiveren dat daarbij inzicht wordt gegeven in de aan het oordeel van de rechter ten grondslag liggende gedachtegang, waardoor deze voor anderen controleerbaar en aanvaardbaar wordt.
Het rapport van de deskundige, bezien tezamen met het commentaar op de reacties op dit rapport, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, is inzichtelijk en consistent gemotiveerd en is overtuigend. De van de zijde van UWV tegen dit rapport aangevoerde bedenkingen vormen geen aanleiding de conclusies van de deskundige niet te volgen. Daarbij is ten eerste van belang dat de deskundige uitgebreid heeft gereageerd op de bedenkingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en zijn conclusies daarbij nader heeft toegelicht. De deskundige heeft gemotiveerd aangegeven waarom de aanvullende beperkingen noodzakelijk zijn. De bevindingen van de deskundige zijn voor het merendeel niet overgenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het hoger beroep slaagt. Het besluit van 14 september 2012 kan niet in stand blijven, voor zover daarbij is vastgesteld dat per einde wachttijd de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 29 maart 2012 minder dan 35% bedraagt. Nu UWV de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 29 maart 2012 opnieuw dient vast te stellen overeenkomstig de bevindingen van de deskundige, kan de Raad het onderhavige geschil nog niet definitief beslechten. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 21 lid 6 Beroepswet UWV op te dragen de gebreken in het besluit van 14 september 2012 te herstellen.