Rechtspraak
UWV brengt appellante met ingang van 31 oktober 2012 in aanmerking voor een WW-uitkering. Na een ziekmelding vanuit de WW op 17 maart 2014 heeft het Uwv appellante een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. De ZW-uitkering wordt bij besluit van 28 april 2014 beƫindigd, omdat appellante geschikt wordt geacht tot het verrichten van haar arbeid. Met ingang van 28 april 2014 herleeft de WW-uitkering van appellante. Bij besluit van 13 augustus 2014 verlaagt UWV de uitkering met ingang van 11 augustus 2014 met 25% gedurende vier maanden op de grond dat appellante in de periode van 28 april 2014 tot en met 7 augustus 2014 onvoldoende heeft gesolliciteerd. Het bezwaar en beroep van appellante worden ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Appellante betoogt in hoger beroep dat zij al jaren onder behandeling is van een psychiater en een psycholoog en kampt met ernstige psychische problemen, wat ook blijkt uit het medische rapport van haar behandelend psychiater van 4 juni 2014. Van appellante kan niet worden verwacht dat zij de inhoud van de brieven en brochures van UWV begrijpt. Tijdens het gesprek met de werkcoach op 6 augustus 2014 heeft appellante voor het eerst expliciet vernomen dat zij diende te solliciteren. Daarvoor was zij niet bekend met de sollicitatieplicht. Als reactie op deze mededeling van de werkcoach heeft appellante gemeld dat er een bezwaarprocedure loopt bij UWV tegen de intrekking van haar ZW-uitkering en dat zij in dat kader door UWV naar een psychiater is gestuurd voor een expertise. De werkcoach heeft volgens appellante gezegd dat hij contact zou opnemen met de afdeling bezwaar en beroep en dat zij voorlopig niet verplicht zou zijn te solliciteren.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Niet is in geschil dat appellante in de periode van 28 april 2014 tot en met 7 augustus 2014 geen sollicitatie-activiteiten heeft verricht. Evenmin is in geschil dat appellante haar verplichting om te voorkomen dat zij werkloos blijft niet is nagekomen, nu zij in deze periode niet heeft getracht passende arbeid te verkrijgen. UWV heeft op grond van deze overtreding aan appellante de in het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten beschreven maatregel opgelegd van 25% verlaging van het uitkeringsbedrag over vier maanden.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:2422) mag van een aanvrager van een WW-uitkering worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van zijn rechten en plichten. In voorlichtingsfolders van UWV en op de website uwv.nl is te vinden wat de voor een werkloze werknemer geldende rechten en plichten zijn. Appellante had dus op de hoogte kunnen zijn van wat van haar werd verwacht op het punt van het verrichten van sollicitaties en was daarvoor niet afhankelijk van een expliciete mededeling in een gesprek door de werkcoach. Dat zij door psychische problemen niet in staat zou zijn brieven en brochures van UWV te begrijpen heeft appellante niet aannemelijk gemaakt. De brief van haar behandelend psychiater van 4 juni 2014 geeft daarvoor geen aanknopingspunt. Gelet hierop kon appellante ervan op de hoogte zijn dat zij vanaf 28 april 2014, toen de ZW-uitkering werd beƫindigd en de WW-uitkering herleefde, verplicht was te solliciteren. De maatregel is opgelegd omdat appellante in periode van 28 april 2014 tot en met 7 augustus 2014 niet heeft gesolliciteerd. Dat de werkcoach, naar appellante stelt, haar op 6 augustus 2014 gezegd zou hebben dat zij, kennelijk in afwachting van contact met de afdeling bezwaar en beroep in de ZW-zaak, niet hoefde te solliciteren, heeft geen betrekking op deze reeds (vrijwel) verstreken periode en kan dus reeds daarom niet afdoen aan het feit dat appellante in die periode de sollicitatieplicht niet heeft nageleefd. Overigens blijkt, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, noch uit het gespreksverslag van UWV noch uit de verklaring van de zoon van appellante dat de werkcoach heeft gezegd dat appellante niet hoefde te solliciteren. De subsidiaire stelling van appellante dat haar wegens haar psychiatrische stoornis niet verweten kan worden dat zij niet heeft gesolliciteerd, slaagt niet. Verwezen wordt naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad. Daaruit volgt dat appellante vanaf 28 april 2014 in staat is om arbeid te verrichten en dus ook om te solliciteren.