Rechtspraak
Appellant ontvangt met ingang van 21 mei 2012 een WW-uitkering, waarbij het dagloon is vastgesteld op € 123,42. Appellant werkt van week 12 tot en met week 36 via een uitzendbureau en ontvangt daarnaast een aanvullende WW-uitkering. In de weken 23, 29, 30 en 31 werkt appellant niet, maar vanaf week 32 werkt appellant weer via het uitzendbureau. Per 9 september 2013 meldt appellant zich ziek en eindigt de uitzendovereenkomst. Aan appellant is per 11 september 2013 een ZW-uitkering toegekend, waarbij het dagloon is vastgesteld op € 89,09. Tegen dit besluit maakt appellant bezwaar. Het bezwaar en beroep van appellant zijn ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. UWV gaat uit van een refertejaar van 12 augustus 2012 tot en met 11 augustus 2013. Appellant voert aan dat de dienstbetrekking waaruit hij ziek is geworden is aangevangen op 5 augustus 2013 en niet op 18 maart 2013. Ter onderbouwing van dit standpunt licht appellant toe dat op de uitzendovereenkomst een uitzendbeding van toepassing is en dat hij vanaf 15 juli 2013 drie weken niet heeft gewerkt vanwege een bedrijfssluiting bij de inlener. Dit betekent volgens appellant dat de dienstbetrekking per 15 juli 2013 is geëindigd en dat per 5 augustus 2013 een nieuwe dienstbetrekking is ontstaan. UWV heeft het standpunt van appellant niet weersproken. UWV geeft in zijn brief van 14 maart 2016 te kennen dat, uitgaande van de aanvang van de laatste dienstbetrekking op 5 augustus 2013, het dagloon moet worden vastgesteld op € 108,98. Appellant stelt dat, bij toepassing van het Dagloonbesluit, hij zich kan vinden in het door UWV vastgestelde dagloon van € 108,98. Appellant blijft echter van mening dat het Dagloonbesluit buiten toepassing dient te blijven vanwege de voor hem onredelijke uitkomst en dat het ZW-dagloon vastgesteld moet worden op het WW-dagloon. De stelling van appellant dat artikel 3 van het Dagloonbesluit onverbindend is, omdat de in dat artikel neergelegde regeling in strijd zou zijn met artikel 15 ZW, wordt niet gevolgd. Ook het betoog dat artikel 3 van het Dagloonbesluit in strijd is met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name de rechtszekerheid en de evenredigheid, wordt niet gevolgd. Het beroep van appellant op artikel 1 Eerste protocol bij het EVRM slaagt evenmin. Geconcludeerd wordt dat UWV terecht het ZW-dagloon heeft vastgesteld met toepassing van artikel 3 Dagloonbesluit. De Raad voorziet zelf in de zaak door te bepalen dat het dagloon voor de ZW-uitkering per 11 september 2013 wordt vastgesteld op € 108,98. Het bestreden besluit kan niet in stand blijven en wordt vernietigd.