Naar boven ↑

Rechtspraak

UWV heeft terecht besloten tot terugvordering van de betaalde WW-, ZW- en TW-uitkering. Ook het besluit om daarbij een bestuurlijke boete op te leggen blijft in stand. Appellant heeft opzettelijk de informatieplicht geschonden door noch in bezwaar noch in (hoger) beroep de gevraagde informatie te verstrekken.

Appellant ontvangt vanaf 1 januari 2010 een WW-uitkering. Appellant meldt zich ziek vanuit de WW en krijgt met ingang van 24 januari 2011 een ZW-uitkering toegekend. Vanaf 12 juni 2012 ontvangt appellant op deze uitkering een aanvulling vanuit de Toeslagenwet (TW). Over de periode van 22 oktober 2012 tot en met 28 december 2013 wordt de WW-uitkering voortgezet, aangevuld met een toeslag op grond van de Toeslagenwet. UWV start een onderzoek naar de werkzaamheden van appellant en zijn echtgenote. Uit het handelsregister blijkt dat appellant sinds 14 mei 2012 is ingeschreven als bestuurder en directeur van bedrijf X. Daarnaast constateert UWV dat het bedrijf van de echtgenote van appellant (‘bedrijf Y’) tot 31 mei 2013 ingeschreven stond in het handelsregister, waarbij appellant als gevolmachtigde stond geregistreerd. Appellant heeft UWV hier niet over geïnformeerd. UWV heeft appellant begin januari 2014 verzocht om alsnog gegevens aan te leveren omtrent de bedrijfsvoering van beide bedrijven, maar appellant heeft hierop niet gereageerd. Naar aanleiding daarvan gaat UWV over tot terugvordering van de betaalde WW- en ZW-uitkering en aanvulling vanuit de TW, wegens het niet kunnen vaststellen van het recht, de duur en de hoogte van de uitkeringen en toeslag. Tevens wordt aan appellant een boete opgelegd van 100% van het benadelingsbedrag wegens schending van de informatieplicht. Appellant maakt hiertegen bezwaar en levert daarbij aangiftes vennootschapsbelasting van bedrijf X over 2012 en 2013 en van bedrijf Y over 2011 en 2012 aan. Volgens UWV is deze informatie nog steeds onvoldoende om het recht, de duur en de hoogte van de uitkeringen en toeslag vast te kunnen stellen en daarom vraagt UWV appellant nogmaals om aanvullende informatie, maar appellant geeft hieraan geen gehoor. Naar aanleiding daarvan verklaart UWV het bezwaar ongegrond. Vervolgens gaat appellant in beroep. De rechtbank oordeelt dat UWV terecht heeft besloten tot invordering van de verschuldigde bedragen over te gaan, nu appellant geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. De rechtbank past de hoogte van de opgelegde boete wel gedeeltelijk aan, omdat de boete over het teruggevorderde bedrag in 2012 nog onder het oude boeteregime valt. Daarom dient de boete te worden vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag. Wat betreft de boete over 2013 oordeelt de rechtbank dat de hoogte van de boete terecht is vastgesteld op 100% van het benadelingsbedrag, omdat sprake is van opzettelijk handelen van appellant in strijd met de informatieplicht.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank volledig. De Raad vult met betrekking tot de hoogte van de boete nog aan dat de constatering van de rechtbank dat in dit geval sprake is van opzettelijk handelen in strijd met de inlichtingenverplichting geheel in lijn is met rechtspraak van de Raad (onder andere ECLI:NL:CRVB:2016:8). De Raad oordeelt dat nu appellant ook in hoger beroep zijn financiële situatie niet heeft onderbouwd er geen aanleiding is om de opgelegde boete te matigen of af te zien van invordering van de verschuldigde bedragen.