Naar boven ↑

Rechtspraak

Appellant heeft geen belang bij zijn beroep voor zover dat ziet op de ontheffing van de sollicitatieplicht in het kader van de WW-uitkering, nu met de toekenning van de Ziektewetuitkering de sollicitatieplicht was beëindigd. Indiening medische rapporten levert geen aanvraag in de zin van artikel 1:3 lid 3 Awb op.

Appellant ontvangt een ZW-uitkering. Eind mei 2013 wordt appellant hersteld geacht en de ZW-uitkering wordt zodoende beëindigd. Appellant komt vervolgens in aanmerking voor een WW-uitkering. Appellant dient begin juni 2014 onder andere twee medische rapporten van een GZ-psycholoog bij UWV in. Appellant deelt daarbij mede dat deze rapporten van belang zijn in het kader van de door hem nog steeds niet gedane herstelmelding. In een latere brief van begin oktober 2014 wijst appellant, onder verwijzing naar zijn stukken van begin juni 2014, UWV erop dat niet tijdig op zijn aanvraag is beslist en appellant zegt daarom ook een dwangsom aan. Appellant verzoekt UWV vervolgens op 9 oktober 2014 om ontheffing van zijn sollicitatieplicht. Per 21 oktober 2014 meldt appellant zich wederom bij UWV ziek. UWV wijst bij besluit van 21 oktober 2014 het verzoek van appellant om ontheffing van de sollicitatieplicht af. Hiertegen maakt appellant bezwaar, hetgeen ongegrond wordt verklaard (bestreden besluit 1). UWV besluit vervolgens ook dat aan appellant geen dwangsom verschuldigd is omdat het aanbieden van de twee medische rapporten geen aanvraag in de zin van artikel 1:3 Awb is. Hiertegen maakt appellant ook bezwaar, maar ook dit bezwaar wordt ongegrond verklaard (bestreden besluit 2). Vervolgens brengt UWV bij besluit van 3 november 2015 appellant in aanmerking voor een ZW-uitkering per 1 juli 2014. Appellant stelt beroep in tegen zowel bestreden besluit 1 als bestreden besluit 2. De rechtbank verklaart het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. De rechtbank overweegt daartoe dat appellant geen belang meer heeft bij zijn beroep voor zover dit ziet op de ontheffing van de sollicitatieplicht, nu aan appellant alsnog een Ziektewetuitkering is toegekend. De rechtbank overweegt voorts dat de brief van 2 juni 2014 niet aangemerkt kan worden als een aanvraag in de zin van de Awb. Appellant stelt hoger beroep in.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Het oordeel van de rechtbank dat appellant geen belang heeft bij zijn beroep voor zover dat ziet op de ontheffing van de sollicitatieplicht, wordt geheel onderschreven. Hieraan wordt nog toegevoegd dat appellant vanaf 9 oktober 2014 geen sollicitatieplicht heeft gehad. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat appellant gevolgen heeft ondervonden van het feit dat hij niet heeft gesolliciteerd. UWV heeft appellant ook niet een maatregel wegens het niet naleven van de sollicitatieverplichting in de zin van de WW opgelegd. Dat appellant in een besluit op grond van de ZW vermeld had willen zien dat hij geen sollicitatieplicht had, levert geen belang op, nu met de toekenning van de ZW-uitkering de sollicitatieplicht was beëindigd. Het hoger beroep van appellant voor zover dat is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wordt daarom ongegrond verklaard. Gelet op de stellingen van appellant ligt tevens ter beantwoording voor de vraag of UWV op goede gronden hem geen dwangsom heeft toegekend. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de indiening van de brief en stukken van begin juni 2014 niet als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 lid 3 Awb kan worden aangemerkt en onderschrijft de overwegingen van de rechtbank waarop dat oordeel berust. De stelling van appellant dat UWV hem had moeten vragen wat hij met de brief van begin juni 2014 heeft bedoeld faalt. Omdat uit de brief in het geheel niet blijkt wat appellant met deze brief en de daarbij gevoegde rapporten heeft beoogd kan reeds daarom geen sprake zijn van een aanvraag in de zin van artikel 1:3 Awb om een besluit te nemen. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.