Naar boven ↑

Rechtspraak

Voor de berekening van het netto-inkomen van een zelfstandige, dat wordt gehanteerd voor het bepalen van de aflossingscapaciteit, zijn mede van belang de bedrijfskosten die van invloed zijn op het resultaat van de onderneming. Gebrek in besluitvorming van UWV omdat met de bedrijfskosten geen rekening is gehouden leidt niet tot herberekening aflossingscapaciteit, omdat appellant geen controleerbare gegevens over de bedrijfskosten heeft overgelegd.

Appellant ontvangt een WW-uitkering en verricht daarnaast zelfstandige werkzaamheden in het kader van zijn onderneming. UWV verrekent de aan appellant als voorschot uitbetaalde uitkering met de inkomsten uit zijn onderneming en vordert vervolgens de onverschuldigd betaalde WW-uitkering tot een bedrag van € 9.810,16 terug. Nadat het bezwaar en beroep van appellante ongegrond zijn verklaard, wordt het hoger beroep door de Centrale Raad van Beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Hangende de bezwaarfase stuurt appellant UWV een formulier Inkomens- en vermogensonderzoek, met daarin het voorstel om € 25 per maand af te lossen op de vordering die UWV heeft op hem. UWV stelt vervolgens het maandelijks af te lossen bedrag vast op € 237,17. Appellant maakt hiertegen bezwaar, hetgeen ongegrond wordt verklaard. Nadien stelt UWV het per 23 juli 2015 maandelijks af te lossen bedrag vast op € 270,03. Appellant maakt ook tegen dit besluit bezwaar, hetgeen ongegrond wordt verklaard. Het door appellant ingestelde beroep wordt door de rechtbank ook ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat UWV de aflossingscapaciteit van appellant heeft berekend aan de hand van de door appellant aangeleverde informatie en dat dit bedrag in overeenstemming is met de toepasselijke wetgeving. Daarbij heeft UWV terecht geen rekening gehouden met belangrijke veranderingen in zijn bedrijfslasten die directe invloed hebben op het inkomen van appellant; de kosten die appellant heeft aangevoerd dienen namelijk te worden voldaan uit de beslagvrije voet.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Volgens appellant had UWV rekening moeten houden met de hogere zakelijke kosten bij het vaststellen van zijn aflossingscapaciteit. Het geschil ziet op de hoogte van het af te lossen bedrag in de periode 25 november 2015 tot 23 juli 2015. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank inzake opgegeven zakelijke kosten niet. Voor de berekening van het netto-inkomen van een zelfstandige, dat wordt gehanteerd voor het bepalen van de aflossingscapaciteit, zijn immers mede van belang de bedrijfskosten die van invloed zijn op het resultaat van de onderneming. UWV heeft ter zitting aangevoerd dat UWV in de bezwaarprocedure is uitgegaan van de door appellant overgelegde financiële gegevens over de periode januari 2015 tot september 2015, zonder daarbij acht te slaan op de bedrijfskosten. Gelet hierop komt de Raad tot het oordeel dat het besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De Raad ziet hierin echter geen grond om de aangevallen uitspraak te vernietigen. Appellant heeft namelijk de berekening van de aflossingscapaciteit in het bestreden besluit als zodanig niet bestreden. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn bezwaar volstaan met een niet nader onderbouwde opsomming van enkele kostenposten, die volgens hem in 2015 hoger zouden uitvallen dan voorheen. Die opsomming is volgens de Raad evenwel geenszins voldoende om te komen tot een betrouwbare vaststelling van de aflossingscapaciteit. Appellant heeft namelijk ten tijde van het bestreden besluit geen recentere, controleerbare gegevens over de bedrijfskosten overgelegd. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, omdat niet is gebleken dat het genoemde gebrek in motivering van het bestreden besluit tot benadeling van appellant heeft geleid.