Rechtspraak
UWV kent aan appellant met ingang van 10 oktober 2014 een uitkering toe op grond van de Werkloosheidswet. De hoogte van het dagloon is vastgesteld op € 67,27. Appellant maakt op 9 januari 2015 bezwaar tegen dit besluit. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 oktober 2014 is bij besluit van 18 februari 2015 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard, omdat te laat bezwaar is gemaakt. UWV komt alsnog tegemoet aan het bezwaar van appellant en stelt het dagloon vast op € 78,96 bij besluit van 14 oktober 2015. De rechtbank verklaart bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk op de grond dat appellant geen (proces)belang meer heeft bij een beoordeling door de rechtbank van het standpunt van UWV dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is, omdat het dagloon met terugwerkende kracht hoger is vastgesteld. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat hij wel een procesbelang heeft. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat niet hijzelf, maar zijn gemachtigde de bezwaarprocedure aanhangig heeft gemaakt en heeft uitgevoerd. Appellant heeft verzocht om een inhoudelijke beoordeling wegens de door hem in bezwaar (en beroep) gemaakte (proces)kosten.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld brengt de omstandigheid dat na het bestreden besluit alsnog het dagloon is herzien niet mee dat het procesbelang is komen te vervallen. Zoals appellant terecht heeft aangevoerd is dit belang – naar vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 27 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR3351) – nog gelegen in het door appellant in het aanvullend bezwaarschrift opgenomen verzoek om vergoeding van de kosten van het bezwaar, welke vergoeding door UWV impliciet is geweigerd. Wie het bezwaarschrift heeft ingediend is niet bepalend voor de vraag of UWV de kosten, die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, dient te vergoeden. Appellant heeft zelf een bezwaarschrift met (summiere) gronden ingediend en vervolgens heeft de gemachtigde van appellant de gronden in een aanvullend bezwaarschrift uitgewerkt. In een dergelijk geval dient het bezwaarschrift van appellant en het door de gemachtigde ingediende aanvullende bezwaarschrift als één geheel te worden gezien (ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8558). Onder de proceshandeling bezwaarschrift in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dan ook mede te begrijpen het door de gemachtigde van appellant ingediende aanvullende bezwaarschrift. Aangezien de rechtbank dit procesbelang niet heeft onderkend, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.
De Raad zal beoordelen of UWV het bezwaar bij het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Tussen partijen is niet in geschil dat te laat bezwaar is gemaakt. Op grond van het bepaalde in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De door appellant ingediende informatieverzoeken – nog daargelaten dat deze na afloop van de bezwaartermijn zijn ingediend – leiden niet tot een verschoonbare termijnoverschrijding, aangezien deze verzoeken appellant niet ontslaan van de verplichting om (tijdig) een bezwaarschrift in te dienen. Dit betekent dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep en is er aanleiding om UWV te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep.