Naar boven ↑

Rechtspraak

Besluit van UWV dat appellant geen recht heeft op WIA-uitkering ontbeert een deugdelijke medische onderbouwing, aangezien de door de Raad geraadpleegde deskundige meer beperkingen dan UWV heeft aangenomen. UWV wordt opgedragen gebrek te herstellen.

Appellant is werkzaam als capaciteitsplanner. Vanaf 5 januari 2009 meldt appellant zich ziek in verband met spanningsklachten en klachten als gevolg van epilepsie. Met ingang van 3 januari 2011 brengt UWV appellant in aanmerking voor een WIA-uitkering, omdat hij in verband met een operatieve ingreep en de verwachte herstelperiode niet over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikt. UWV beëindigt de WIA-uitkering met ingang van 1 december 2011. UWV verklaart het bezwaar van appellant tegen voornoemde beslissing ongegrond (bestreden besluit 1). Appellant meldt eind augustus 2013 aan UWV dat zijn gezondheid sinds 1 oktober 2012 is verslechterd. UWV stelt vast dat appellant vanaf voornoemde datum geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het bezwaar van appellant tegen voornoemde beslissing verklaart UWV ongegrond (bestreden besluit 2). De rechtbank verklaart het ingestelde beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 en bestreden besluit 2 eveneens ongegrond. Appellant voert in hoger beroep aan dat het medisch onderzoek door voornoemde deskundige onvolledig en onzorgvuldig is geweest en dat bij het vaststellen van de belastbaarheid onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en beperkingen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Gelet op de standpunten van partijen en de voorhanden zijnde medische gegevens, waaruit verschil van inzicht blijkt over de ernst van de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen op 1 december 2011 en 1 oktober 2012, is aanleiding gezien een neuroloog als deskundige te benoemen en hem te verzoeken op basis van de beschikbare gegevens een rapport uit te brengen.

Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Dat het rapport afwijkt van de opvatting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. De deskundige heeft de vermoeidheidsklachten en de psychogene niet-epileptische aanvallen van appellant beschreven. Op grond daarvan heeft hij geconcludeerd dat er aanvullende beperkingen, waaronder een urenbeperking, moeten worden aangenomen. Het behoort tot de specifieke deskundigheid van de medisch specialist te waarderen of er voldoende samenhang bestaat tussen de klachten van een verzekerde, de geconstateerde afwijkingen en de daardoor veroorzaakte stoornissen en beperkingen. De deskundige heeft geconcludeerd dat deze samenhang bestaat. Wat van de kant van UWV is aangevoerd, namelijk dat bij het neuropsychologisch onderzoek van 19 maart 2015 is vastgesteld dat er sprake was van onderpresteren en dat er daarom geen uitspraak kan worden gedaan over het cognitief functioneren van appellant, leidt niet tot twijfel aan de conclusie van de door de Raad geraadpleegde deskundige. Van belang is dat de deskundige ook na kennisneming van de zienswijze van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn standpunt heeft gehandhaafd.

Het bestreden besluit ontbeert een deugdelijke medische onderbouwing, aangezien de door de Raad geraadpleegde deskundige meer beperkingen dan UWV heeft aangenomen. In het voorliggende geval ziet de Raad, nu de Functionele Mogelijkhedenlijst dient te worden aangepast aan het oordeel van de deskundige en vervolgens door de arbeidsdeskundige moet worden bezien of functies te duiden zijn, en zo ja, welk verlies aan verdiencapaciteit aanwezig is, aanleiding UWV op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.